Zoeken
Uitspraak Raad van Tucht 23 december 2022 (T 399)
- De enkele omstandigheid dat een strafbeschikking tegen een NOB-lid is uitgevaardigd, die onherroepelijk is, is onvoldoende om op grond daarvan het lidmaatschap van de NOB te beëindigen. In casu is de gegrondheid van de strafbeschikking, alsmede de in de strafbeschikking beboete gedraging - het opzettelijk aan de Belastingdienst verstrekken van onjuiste en onvolledige informatie in de zin van artikel 47 AWR met betrekking tot de administratie van een maatschap - niet door een rechter beoordeeld.
- In de tussenuitspraak oordeelt de Raad van Tucht dat van een NOB-lid mag worden verlangd dat hij in de tuchtrechtelijke procedure volledige transparantie betracht door alle stukken uit het (proces)dossier over te leggen waarop de beschuldiging en strafbeschikking zijn gebaseerd, zodat de Raad van Tucht een onafhankelijk oordeel kan geven of het aan de strafbeschikking ten grondslag liggende handelen in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep als bedoeld in artikel 1 van het RBU.
- Frustreren van het tuchtrecht is dermate laakbaar dat de zwaarste maatregel – ontzetting uit het lidmaatschap van de NOB – passend en geboden is. De Raad van Tucht stelt verweerder in de tussenuitspraak een termijn om alsnog de relevante stukken te verstrekken.
- Toetsingskader bij ontbreken cliëntrelatie.
- De Raad van Tucht beoordeelt de klacht voor zover deze ziet op de gedragingen die ten grondslag liggen aan de strafbeschikking. De vraag of een administratie in de zin van artikel 52 AWR moet worden gevoerd en zo ja, welke eisen daaraan moeten worden gesteld, vergt een toetsing van fiscaalrechtelijke aard, en daartoe is de Raad van Tucht niet bevoegd.
- De Raad van Tucht oordeelt dat sprake is van door of namens verweerder bewust en bij herhaling jegens de Belastingdienst niet eerlijk verklaren over wat en hoe voor zijn maatschap is geadministreerd alsmede over de beschikbaarheid van het geadministreerde. Dit handelen is zo zeer in strijd met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur dat de beroepsgroep hierdoor in diskrediet is gebracht. Schending van artikel 1 van het RBU. De door verweerder aangevoerde argumenten kunnen niet de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen wegnemen.
- Omstandigheden die wel en niet zijn meegewogen bij het, ondanks de ernst van het bij herhaling tuchtrechtelijk laakbaar foutief informeren van de Belastingdienst, opleggen van een schriftelijke berisping.
- Het Reglement Tuchtzaken geeft geen ruimte om de geanonimiseerde uitspraak niet op de website van de NOB te publiceren.
Uitspraak Raad van Tucht 24 maart 2022 (T 400). Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld waarop de Raad van Beroep uitspraak heeft gedaan op 6 januari 2023 (B 114)
- Klachtonderdelen over gewraakt handelen en nalaten van meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht behandelt de Raad van Tucht niet inhoudelijk, aangezien klagers onvoldoende feiten en omstandigheden hebben aangevoerd die een zwaarwegende reden geven voor het niet eerder indienen van de klacht. Niet is gebleken dat het voor klagers tot het moment van het indienen van de klacht onafgebroken redelijkerwijs onmogelijk was om een klacht in te dienen. De klacht is daardoor in zoverre ongegrond (artikel 21, tweede lid, Reglement Tuchtzaken).
- De tuchtrechter vat de klacht wel ruim, naar haar strekking op, maar gaat niet zelf op zoek naar mogelijke andere schendingen van de beroepsregels, zoals klagers hebben gevraagd.
- In de tuchtprocedure is geen plaats voor het geven van opdrachten aan verweerder, zoals het verstrekken van werkzaamhedenstaten.
- Een NOB-lid kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de manier waarop een collega die niet aan hem ondergeschikt is of onder zijn verantwoordelijkheid valt, werkt. Een belastingadviseur mag in beginsel vertrouwen op zijn collega, de accountant. Als de belastingadviseur iets vreemds of afwijkends opmerkt, mag van hem worden verwacht dat hij dit bespreekt met of een vraag stelt aan de accountant.
- Niet is gebleken dat uren zijn gedeclareerd die niet zijn besteed aan werk voor klagers of dat urenspecificaties substantiële onzuiverheden bevatten of onvoldoende zijn toegelicht. De in de declaraties opgenomen toelichtingen zijn afdoende.
- Gelet op het verzoek van klagers om inzicht in de kosten, de bij verweerder bekende financiële moeilijkheden bij klagers en het aantal uren dat in de eerste drie kwartalen van 2018 is besteed, had het op de weg van verweerder gelegen om hierover eerder met klagers in overleg te treden dan door verzending van de factuur van 26 november 2018. Dat hij dit inzicht niet (regelmatig) heeft geboden en dit overleg niet heeft gevoerd, valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen.
- Verweerder is, als opdrachtgever, niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor de gewraakte stellingname door zijn advocaat, die is onderworpen aan eigen tuchtrecht.
- Het staat een NOB-lid vrij om in samenspraak met een civiele advocaat in een civiel geschil het standpunt in te nemen dat hem juist voorkomt, ook wanneer daaraan voorafgaand een ander standpunt zou zijn ingenomen. Verweerder heeft gestelde onjuistheden in de civiele procedure erkend en in een latere fase van diezelfde procedure hersteld. Zowel de aard en omvang van de onjuistheden als het adequate herstel rechtvaardigen niet de conclusie dat sprake zou zijn van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.
- Als de bedrijfsvoering door een NOB-lid voor cliënten niet in alle opzichten optimaal is, bijvoorbeeld op het gebied van het inzetten van ict-mogelijkheden, betekent dat niet automatisch dat sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Het standaard opnemen van alle cliënten waarvoor op het moment van de aanvraag nog geen aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is ingediend, in de uitstelregeling belastingconsultenten is een algemeen geaccepteerde werkwijze en dus niet tuchtrechtelijk laakbaar.
Uitspraak Raad van Tucht 3 december 2021 (T 398)
- De klacht is niet ingediend binnen een redelijke termijn na het gewraakte handelen of nalaten. De door klager aangevoerde redenen voor het tijdsverloop wegen niet op tegen de aantasting van het verdedigingsbelang en de rechtszekerheid van verweerder. De klacht is ongegrond op grond van artikel 21, tweede lid, van het Reglement Tuchtzaken.
Uitspraak Raad van Tucht 18 oktober 2021 (T 396)
- De Raad van Tucht toetst een gefactureerd bedrag terughoudend (marginaal). De hoogte van het gefactureerde bedrag staat in redelijke verhouding tot de door verweerder verrichte werkzaamheden.
- Klaagster heeft onvoldoende onderbouwd dat verweerder te veel (administratieve) werkzaamheden zelf heeft uitgevoerd.
- Het is aannemelijk dat verweerder geen inschatting van de kosten kon geven voor zijn werkzaamheden (artikel 12 RBU). Verweerder heeft echter onweersproken gesteld dat hij klaagster regelmatig inzicht heeft gegeven in de gemaakte kosten.
Uitspraak Raad van Tucht 7 mei 2021 (T 395a)
- Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door verweerder bij het beëindigen van de klantrelatie is geen sprake.
- - Nu niet aannemelijk is geworden dat verweerder betrokken is geweest bij de uitnodiging voor een gesprek, kan zowel de wijze van uitnodigen als het bij het uitnodigen passeren van een van de klagers verweerder tuchtrechtelijk niet worden aangerekend.
- - Een open en zorgvuldige bespreking over de opzegging van de klantrelatie heeft niet plaatsgevonden. Dit valt verweerder echter niet te verwijten, nu de gespreksleiding en de opzegging van de relatie plaatsvond door de verantwoordelijk vennoot, die tevens contactpersoon van klagers was, en niet is komen vast te staan dat verweerder op de hoogte was van wat zich in de aanloop van het gesprek heeft afgespeeld tussen deze vennoot en klagers.
- - Niet aannemelijk is geworden dat verweerder de beslissing van zijn werkgever om de klantrelatie te beëindigen klakkeloos heeft gevolgd.
Uitspraak Raad van Tucht 7 mei 2021 (T 395b)
- De uitspraak gaat in op de door een NOB-lid tegenover een cliënt te betrachten zorgplicht bij door een leidinggevende opgedragen werkzaamheden.
- Tuchtrechtelijk laakbaar is dat de door verweerder opgestelde advisering over de omzetting van de pensioenregeling in eigen beheer onvoldoende informatie voor klagers bevat om tot een voldoende doorgronding en verantwoorde afweging te kunnen komen, dat verweerder klagers en de Belastingdienst heeft voorgehouden dat bij de omzetting gebruik is gemaakt van een specifieke, door de Belastingdienst goedgekeurde modelovereenkomst, terwijl daarvan geen sprake was en dat verweerder in strijd met artikel 19c, lid 1, van de Wet op de loonbelasting 1964 achteraf toestemming heeft gevraagd aan de Belastingdienst in plaats van voorafgaand aan de omzetting.
- Door de late advisering over het gedeeltelijk vervroegd laten ingaan van het pensioen in eigen beheer zonder voldoende feitenonderzoek en zonder de Belastingdienst te vragen om toestemming vooraf stonden klagers met de rug tegen de muur en liepen zij het risico te moeten procederen over belastingheffing over de volledige pensioenvoorziening. Door de welwillende houding van de Belastingdienst, tot uitdrukking komend in de vaststellingsovereenkomst, heeft dit risico zich niet verwezenlijkt. Door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst werd klagers evenwel de mogelijkheid ontnomen om nog gebruik te kunnen maken van de overgangsregeling in het tussen Nederland en Duitsland gesloten belastingverdrag, hetgeen onderdeel vormde van de advisering door verweerder. De Raad van Tucht rekent dit verweerder aan en acht dit tuchtrechtelijk laakbaar.
- Niet gebleken is dat klagers hebben ingestemd met het niet aan hen doorzenden van stukken. Daarmee is tuchtrechtelijk laakbaar dat verweerder de aan hem gerichte correspondentie van de Belastingdienst, waarin een akkoord staat op de gehanteerde berekeningswijze en een voor bezwaar vatbare beschikking, niet heeft doorgestuurd naar klagers. Dat het niet doorzenden geen repercussies heeft gehad, doet hieraan niet af.
- Zolang er geen concrete signalen zijn van een ophanden zijnde wetswijziging en de inhoud van een wetsvoorstel niet (voldoende) bekend is, kan niet van een NOB-lid worden verlangd dat hij anticipeert op dergelijke mogelijke wijzigingen.
Uitspraak Raad van Tucht 15 maart 2021 (T 393). Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld waarop de Raad van Beroep uitspraak heeft gedaan op 8 maart 2022 (B 112)
- Geen schending van het ne-bis-in-idem-beginsel omdat niet is gesteld of gebleken dat het feitenmateriaal waarop de onderhavige klacht is gebaseerd, ten tijde van de eerdere tuchtprocedure bij klager A bekend was dan wel in redelijkheid bij hem bekend had kunnen zijn.
- Ook klager B kan worden ontvangen in zijn klacht, omdat zijn klacht ziet op zijn eigen belang en hij ook niet eerder een klacht tegen verweerster heeft ingediend.
- Uit de drie door klagers ingebrachte clusters van e-mails, voor zover die e-mails al afkomstig zijn van verweerster, blijkt niet dat verweerster in strijd heeft gehandeld met artikel 1 RBU. Ook kan uit de e-mails niet worden afgeleid dat de door klager A gestelde schade (mede) is veroorzaakt door enig handelen of nalaten van verweerster. De diverse verwijten die klager A in zijn klacht aanvoert worden niet ondersteund door hetgeen in de e-mails is vastgelegd.
- Klager B heeft niet aannemelijk gemaakt dat enig handelen of nalaten van verweerster heeft bijgedragen aan zijn ontslag. Aan de overgelegde clusters van e-mails vallen geen aanwijzingen daarvoor te ontlenen. Omdat de ontslagbrief zelf niet is overgelegd en klager B voorts heeft nagelaten stukken uit de ontslagprocedure in te brengen, kan de Raad van Tucht verder niet beoordelen of verweerster al dan niet een aandeel heeft gehad in het ontslag van klager B. Een schending van artikel 1 RBU is op dit punt niet gebleken. Omdat klager B geen cliënt was van verweerster, kan hij niet klagen over het eventuele inhoudelijk tekortschieten van de advisering door verweerster. Ook op dit punt is schending van artikel 1 RBU niet aan de orde.
Uitspraak Raad van Tucht 4 februari 2021 (T 394)
- De klacht is binnen een redelijke termijn na het gewraakte handelen en nalaten ingediend. Klaagster heeft haar klacht niet binnen drie jaar na het gewraakte handelen ingediend, maar dan tenminste een kleine twee jaar na het verkrijgen van de informatie, waarop haar klacht is gebaseerd. Gelet op aard en inhoud van de klacht, is verweerder in voldoende mate in de gelegenheid geweest om op basis van argumenten en zonder eigen bewijsmiddelen de klacht van klaagster van een reactie te voorzien. Naar het oordeel van de Raad van Tucht zijn de verdedigingsbelangen van verweerder daarom niet zo belemmerd door de indiening van de klacht na zijn vertrek bij belastingadvieskantoor D dat daarom de Raad van Tucht de klacht niet inhoudelijk zou moeten beoordelen.
- De Raad van Tucht is van oordeel dat klaagster bij geen van de klachtonderdelen moet worden gevolgd dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld:
- - Bij de klacht over accountancywerkzaamheden geldt dat je als belastingadviseur in beginsel mag vertrouwen op je collega, de accountant. Dit wordt anders indien je iets vreemds of afwijkends opmerkt. In dat geval mag van een belastingadviseur worden verwacht dat hij dit bespreekt met of een vraag stelt aan de accountant.
- - De tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van een NOB-lid voor (ondergeschikte) medewerkers strekt zich niet uit tot medewerkers die zelf NOB-lid zijn en onder het tuchtrecht vallen.
- - Een belastingadviseur moet toestaan dat stukken in beslag worden genomen indien de FIOD daarvoor een bevel heeft verkregen. Als een belastingadviseur wordt gedwongen tot het overleggen van stukken of het afleggen van verklaringen moet hij dat doen onder protest en dit protest moet worden opgenomen in het proces-verbaal dat de FIOD-ambtenaar opstelt.
Uitspraak Raad van Tucht 12 januari 2021 (T 391)
- Een behoorlijke taakvervulling van een NOB-lid brengt mee dat hij de door een cliënt aan hem overhandigde stukken op diens verzoek retourneert, ook in het geval geen sprake is van beëindiging van de opdracht. Op het moment van de zitting waren de stukken die klager aan verweerder heeft overhandigd, ondanks een verzoek en een aanmaning daartoe, nog niet geretourneerd. Dit is in strijd met de eer en waardigheid van het beroep.
- De Raad van Tucht neemt de eerst bij conclusie van repliek ingenomen stellingen die niet voortbouwen op de eerder ingediende klacht niet in behandeling wegens strijd met de regels van een goede tuchtrechtelijke procedure. Het belang van verweerder om zich adequaat te kunnen verdedigen tegen een klacht dient zwaarder te wegen dan het belang van klager om deze klachten pas bij conclusie van repliek aan de orde te stellen, te meer omdat geen verklaring is gegeven voor het feit dat deze klachten niet in het klaagschrift aan de orde zijn gesteld.
Uitspraak Raad van Tucht 11 januari 2021 (T 392)
- De klacht is ingediend in april 2020. Voor zover het gewraakte handelen of nalaten heeft plaatsgevonden vóór het jaar 2010 is de klacht te laat ingediend en in zoverre niet-ontvankelijk (artikel 11, derde lid, Reglement Tuchtzaken).
- Een groot deel van de klachtonderdelen die zien op handelen en nalaten dat heeft plaatsgevonden in de periode tussen 2010 en april 2017 (drie jaren vóór de indiening van de klacht), is niet binnen een redelijke termijn ingediend. De klacht is daardoor in zoverre ongegrond (artikel 21, tweede lid, Reglement Tuchtzaken).
- Verweerder had op het punt van verlenging van de SPF in overleg moeten treden met klager dan wel deze ten minste daarover moeten informeren. Dit enkele verzuim is echter van onvoldoende gewicht om het oordeel te kunnen rechtvaardigen dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld.