Zoeken
Uitspraak Raad van Beroep 6 januari 2023 (B 114) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 24 maart 2022 (T 400)
Ontvankelijkheid incidenteel beroep (art. 22, lid 4, Reglement Tuchtzaken); intrekking van het beroep na aanvang van de termijn voor het instellen van incidenteel beroep heeft geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van het incidentele beroep. Grond voor de door de Raad van Tucht opgelegde schriftelijke waarschuwing vervalt in casu na weerspreking in incidenteel beroep.
Uitspraak Raad van Beroep 11 juli 2022 (B 111) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 8 januari 2021 (T 387a en T 387b)
Relatieve verjaringstermijn (art. 21, lid 2 Reglement Tuchtzaken); Klacht niet is ingediend binnen een redelijke termijn na het gewraakte handelen of nalaten. Dat Klager nog verwikkeld was in een civielrechtelijke procedure over een boedelopstelling, een procedure waarbij Verweerders geen partij waren, is geen zwaarwegende reden die rechtvaardigt dat de klacht niet eerder is ingediend. Ten overvloede: indien er een zwaarwegende reden zou zijn om de uitkomst van de civiele procedure af te wachten alvorens een klacht in te dienen, dan brengt dit niet mee dat vanaf het moment dat die uitkomst vaststaat opnieuw een redelijke termijn van in beginsel drie jaar begint te lopen. In beginsel zal in zo’n geval de klacht met voldoende voortvarendheid moeten worden ingediend. Het tijdsverloop tussen het gewraakte handelen en het indienen van de klacht is evenmin bewerkstelligd door uitlatingen van Verweerders.
Uitspraak Raad van Beroep 8 maart 2022 (B 109) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 15 april 2020 (T 388)
Eer en waardigheid (art. 1 RBU); Bij de te betrachten eer en waardigheid kunnen ook de belangen van onder meer een andere (belasting)adviseur die bij de cliënt betrokken is (geweest) meewegen. Deze belangen mogen niet onnodig of onevenredig worden geschaad. Daarvan kan onder meer sprake zijn indien het lid zich zonder redelijk doel grievend uitlaat over (het werk van) de andere (belasting)adviseur en hem zodoende in een kwaad daglicht plaatst. Indien een lid wordt gevraagd het werk van een andere belastingadviseur te beoordelen, is het lid niet gehouden de andere belastingadviseur te consulteren, een vorm van ‘hoor en wederhoor’ toe te passen of inzage in het dossier van die belastingadviseur te vragen, tenzij de cliënt dit uitdrukkelijk verzoekt. Indien een lid door zijn cliënt wordt gevraagd feitenonderzoek te doen en het op te stellen onderzoeksrapport mede zal worden gebruikt voor externe verantwoording, kan het lid gehouden zijn hoor en wederhoor toe te passen wanneer de personen die onderwerp zijn van dat onderzoek, door de uitkomsten ervan zouden kunnen worden geschaad. In casu geen schending van art. 1 RBU.
Uitspraak Raad van Beroep 8 maart 2022 (B 112) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 15 maart 2021 (T 393)
Eer en waardigheid (art. 1 RBU); Bij de te betrachten eer en waardigheid kunnen ook de belangen van onder meer een andere (belasting)adviseur die bij de cliënt betrokken is (geweest) meewegen. Deze belangen mogen niet onnodig of onevenredig worden geschaad. Klagers maken niet aannemelijk dat Verweerster bij het verrichten van haar werkzaamheden voor haar cliënt de belangen van Klagers onnodig of onevenredig heeft geschaad.
Uitspraak Raad van Beroep 1 februari 2022 (B 110) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 10 november 2020 (T 390)
Eer en waardigheid (art. 1 RBU); onafhankelijkheid (art. 2 RBU). Klacht over handelen van langer dan drie jaar geleden is niet binnen redelijke termijn ingediend en daarom ongegrond (art. 21, lid 2, Reglement Tuchtzaken). Opnemen van bepaalde personen in cc en daarbij gebruikte bewoordingen zijn niet tuchtrechtelijk laakbaar. Bij overdracht dossier is niet tuchtrechtelijk ontoelaatbaar gehandeld. Klacht over hoogte van facturen en specificatie daarvan eveneens ongegrond.
Uitspraak Raad van Beroep 9 december 2020 (B 106) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 7 juni 2019 (T 379)
Eer en waardigheid (art. 1 RBU; onafhankelijkheid (art. 2 RBU). Klagers verwijten belastingadviseur niet het ontbreken van een opdrachtbevestiging. De Raad van Tucht heeft daarom ten onrechte geoordeeld over de verantwoordelijkheid van de belastingadviseur over de onduidelijkheid van zijn rol en heeft eveneens ten onrechte daarop voortbouwend geoordeeld dat Verweerder heeft gehandeld in strijd met de eer een waardigheid van het beroep. Niet aannemelijk dat belastingadviseur andere werkzaamheden dan die in de hoedanigheid van belastingadviseur heeft verricht en dat daarbij sprake is geweest van (de schijn van) belangenverstrengeling.
Uitspraak Raad van Beroep 16 november 2020 (B 108) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 3 december 2019 (T 381)
Declaratiegedrag (art. 12 en 14 RBU); deskundigheid (art. 8 RBU). Klacht dat belastingadviseur niet beschikt over voldoende deskundigheid niet aannemelijk gemaakt, Raad van Beroep beoordeelt kwaliteit verleende bijstand alleen terughoudend. Raad van Beroep is niet bevoegd te beoordelen welk bedrag precies gedeclareerd had mogen worden en beoordeelt declaraties marginaal. Afspraak over te betalen bedrag voor laatste deel advisering niet aannemelijk gemaakt.
Uitspraak Raad van Beroep 31 januari 2020 (B 105a) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht van 8 januari 2019 (T 372a)
Eer en waardigheid (art. 1 RBU). Het handelen van een lid van de NOB buiten de sfeer van het beroep van belastingadviseur is alleen dan in strijd met art. 1 RBU indien dit handelen zo zeer in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur dat de beroepsgroep hierdoor in diskrediet is gebracht. Een lid van de NOB kan in zijn functie van bestuurder van een advieskantoor tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld indien hij betrokken is geweest bij de afhandeling van de advisering van een klant en daarbij het belang van zijn organisatie of maatschap boven het belang van de klant heeft gesteld, zodanig dat het belang van de klant in ernstige mate wordt veronachtzaamd. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat van dergelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door Verweerder sprake is. Ook is door Klagers, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door Verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat door Verweerder onjuiste mededelingen zijn gedaan aan diverse overheidsinstanties over de rol en betrokkenheid van aan het kantoor van Verweerder verbonden adviseurs bij de oprichting, inrichting en operationele ondersteuning van de truststructuur van Klagers. Het oordeel van de Raad van Tucht blijft in stand.
Uitspraak Raad van Beroep 31 januari 2020 (B 105b) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht van 8 januari 2019 (T 372b)
Eer en waardigheid (art. 1 RBU). Van betrokkenheid van Verweerder bij de advisering en het opzetten van een truststructuur voor Klagers is niet gebleken. Ook is door Klagers, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door Verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat op advies van Verweerder, als daar al sprake van is, onjuist en/of onvolledig is geantwoord op vragenbrieven van de Belastingdienst en onjuiste mededelingen zijn gedaan aan diverse overheidsinstanties over de rol en betrokkenheid van aan het kantoor van Verweerder verbonden adviseurs bij de oprichting, inrichting en operationele ondersteuning van de truststructuur van Klagers. Het oordeel van de Raad van Tucht blijft in stand.
Uitspraak Raad van Beroep 31 januari 2020 (B 105c) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht van 8 januari 2019 (T 372c)
Eer en waardigheid (art. 1 RBU). Verweerder was slechts zijdelings betrokken bij de opzet van de truststructuur van Klagers, van welke structuur geenszins vaststaat dat die op dat moment - in 2006 - ongeoorloofd was. De Raad van Beroep acht niet bewezen dat het advies over het opzetten van de truststructuur als zodanig vanuit fiscaal (of strafrechtelijk) oogpunt ontoelaatbaar was. Ook acht de Raad van Beroep niet bewezen dat Verweerder bij de advisering over het opzetten van de truststructuur jegens Klagers tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het oordeel van de Raad van Tucht blijft in stand.