Zoeken
Uitspraak Raad van Beroep 26 maart 2019 (B 103) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht van 20 maart 2018 (T 369)
Reglement Tuchtzaken. Tuchtprocesrecht. Klachten zijn niet binnen een redelijke termijn ingediend. De eisen van een behoorlijke tuchtprocedure brengen mee dat een klager in beroep geen nieuwe klachten kan inbrengen. Informatieverstrekking. Niet gebleken dat informatie niet is verstrekt.
Uitspraak Raad van Beroep 26 november 2018 (B 101) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 8 december 2017 (T 362)
Eer en waardigheid (art. 1 RBU). Het staat een NOB-lid tuchtrechtelijk vrij een civielrechtelijke procedure over een vordering te entameren, ook als de beloningsafspraak die de grondslag vormde voor de gestelde vordering voordien door de tuchtrechter in strijd met het tuchtrecht is geacht. Ne-bis-in-idem-beginsel. Een klacht tegen een belastingadviseur kan, als daarover een beslissing is genomen, niet ten tweede male aan de tuchtrechter worden voorgelegd. Daarbij is bepalend het feitenmateriaal dat ten tijde van de eerste uitspraak bekend was, dan wel redelijkerwijs bij de klager bekend had kunnen zijn. De eisen van een behoorlijke tuchtprocedure brengen mee dat een klager zijn klachten tegen een belastingadviseur zoveel mogelijk tegelijk in één tuchtprocedure aanhangig maakt.
Uitspraak Raad van Beroep 20 april 2018 (B 100) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 20 juli 2017 (T 363)
Eer en waardigheid (art. 1 RBU). Informatievoorziening rondom cessie van vorderingen van adviseur op cliënt en rondom vertrek adviseur bij voormalig werkgever had beter gekund. Versturen van correspondentie naar oud adres is op zijn minst genomen slordig. Echter geen sprake van klachtwaardig handelen. Voorts heeft de Raad van Beroep niet de bevoegdheid om de hoogte van openstaande vorderingen vast te stellen.
Uitspraak Raad van Beroep 12 december 2017 (B 97) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 30 januari 2017 (T 357)
Schatting van de totale kosten (art. 12 RBU). Wanneer de aard van de te verrichten werkzaamheden het onmogelijk of uiterst moeilijk maakt om een inschatting te geven van de te verwachten kosten, is een NOB-lid gehouden om zijn cliënt regelmatig inzicht te geven in de reeds gemaakte kosten, temeer wanneer zijn cliënt daarom uitdrukkelijk verzoekt. Declaratie (art. 14 RBU). De Raad van Beroep stelt voorop dat een NOB-lid niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud van niet aan hem ondergeschikte of onder zijn verantwoordelijkheid handelende collega’s. Dat laat onverlet dat hij verantwoordelijkheid draagt voor de (te declareren) urenspecificaties van collega’s die in zijn dossier werkzaamheden verrichten, indien het NOB-lid in de relatie tot een cliënt als zelfstandig adviseur optreedt.
Uitspraak Raad van Beroep 6 juni 2017 (B 96) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 21 juli 2016 (T 354)
Belangenverstrengeling (artikel 2 RBU). Een NOB-lid mag in zaken die wat betreft problematiek en onderliggende feiten met elkaar samenhangen slechts dan de belangen van twee (of meer) op enige wijze met elkaar verbonden partijen behartigen, indien hiervoor voorafgaande toestemming van beide partijen is verkregen. Niet is van belang of de in concreto gevolgde strategie dezelfde is en of daadwerkelijk sprake is van belangenverstrengeling. Relevant is dat in abstracto in elk van de zaken conflicterende strategieën zouden kunnen worden gevolgd, waardoor de schijn van belangenverstrengeling kan ontstaan.
Uitspraak Raad van Beroep 2 januari 2017 (B 95) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 9 maart 2016 (T 347)
Klachten van Klager die geen cliëntrelatie heeft met Verweerder over handelen in een andere hoedanigheid dan de hoedanigheid als belastingadviseur. Toetsing aan artikel 1 RBU (eer en waardigheid). Niet ieder laakbaar handelen van een lid van de NOB buiten de sfeer van het beroep van belastingadviseur leidt tot een schending van artikel 1 RBU. Dat is alleen dan het geval indien dit handelen zozeer in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur dat de beroepsgroep hierdoor in diskrediet is gebracht.
Uitspraak Raad van Beroep 11 juli 2016 (B 94) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 12 oktober 2015 (T 342)
Informatie- en waarschuwingsplicht. Van een zorgvuldig handelend belastingadviseur kan worden verwacht dat hij een cliënt met een rekening-courantschuld aan een vennootschap informeert over de gevolgen van het oplopen van deze schuld. De verantwoordelijkheid van een belastingadviseur om zijn cliënt te waarschuwen en de nadrukkelijkheid waarmee dat dient te gebeuren nemen toe naar mate de schuld van de cliënt aan een vennootschap in omvang toeneemt. In casu is aan bedoelde plichten voldaan.
Uitspraak Raad van Beroep 18 mei 2016 (B 93) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 29 juli 2015 (T 327)
Geheimhoudingsplicht (artikel 4 Reglement Beroepsuitoefening). Het thuis beschikbaar hebben van informatie die onder de geheimhoudingsverplichting valt, levert als zodanig geen schending van de geheimhoudingsplicht op. Treft een lid binnen zijn kantoororganisatie of in de privésfeer onvoldoende maatregelen om de geheimhouding van cliëntinformatie te waarborgen, dan handelt hij in strijd met artikel 4 Reglement Beroepsuitoefening. Dat een lid aan een derde bekend maakt dat hij een declaratiegeschil met een cliënt heeft, kan voorts onder omstandigheden in strijd zijn met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur als bedoeld in artikel 1 van het Reglement Beroepsuitoefening.
Uitspraak Raad van Beroep 29 december 2015 (B 92) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 24 juni 2015 (T 340)
Vereenvoudigde behandeling: het Reglement Tuchtzaken biedt de Raad van Beroep geen ruimte om partijen te bewegen om te komen tot een compromis over de hoogte van een declaratie en de door Klager in hoger beroep aangevoerde feitelijke klachten vormen geen aanleiding voor andere oordelen dan waartoe de Raad van Tucht is gekomen.
Uitspraak Raad van Beroep 22 december 2015 (B 91) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 27 november 2014 (T 334). De Raad van Beroep heeft de zaak terugverwezen naar de Raad van Tucht, waar op 20 juli 2016 uitspraak is gedaan (T 355).
De Raad van Tucht had het verzoek van Klaagster om schorsing van de procedure – teneinde adequaat te kunnen reageren op de eerst ter zitting door Verweerder ingenomen feitelijke stellingen – in zijn uitspraak moeten vermelden en moeten motiveren waarom hij geen aanleiding zag de zitting te schorsen.