Uitspraak Raad van Beroep 13 maart 2009 (08/72)

Beschikking Voorzitter van de Raad van Beroep 13 maart 2009 (08/72) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht van 13 augustus 2008 (T 260)

Voorzitter: Zwemmer
Griffier: Pauwels

1.1. Klagers voeren aan dat de Raad van Tucht ten onrechte heeft geoordeeld dat (a) Verweerder niet in de omschrijving van de klacht is genoemd, (b) Klagers niet aannemelijk hebben gemaakt dat X werkzaamheden voor Klagers heeft uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van Verweerder, (c) uit niets gebleken is dat Verweerder enig tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en (d) Verweerder niet (zonder meer) verantwoordelijk is voor de werkzaamheden verricht door zijn collega Y.

1.1.1. De Raad van Tucht heeft – in beroep onbestreden – als vaststaand aangemerkt dat de werkzaamheden voor Klagers werden verricht door en/of onder verantwoordelijkheid van de Belgische accountant Y, en dat Verweerder geen werkzaamheden heeft verricht voor Klagers en nimmer contact heeft gehad met Klagers.

1.1.2. Bij de beoordeling van de klachten dient te worden vooropgesteld dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van een NOB-lid zich niet uitstrekt tot werkzaamheden van medewerkers die niet onder zijn verantwoordelijkheid zijn verricht.

1.2. De Raad van Tucht heeft geoordeeld dat Verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat X werkzaamheden voor Klagers onder verantwoordelijkheid van Verweerder heeft uitgevoerd. Dit oordeel is als van feitelijke aard in beroep beperkt toetsbaar. Het oordeel is niet onbegrijpelijk gelet op hetgeen voor de Raad van Tucht is aangevoerd en is evenmin – geenszins zelfs – onbegrijpelijk in het licht van de omstandigheden die in de klacht tegen het oordeel naar voren worden gebracht, te weten de omstandigheden dat X geen partner en Verweerder wel partner is van P, dat beiden werkten vanuit hetzelfde kantoor, en dat vanuit dat kantoor een groot deel van de betwiste declaraties van P is verzonden. De klacht faalt derhalve.

1.3. Klagers stellen voorts dat de Raad van Tucht ten onrechte heeft geoordeeld dat Verweerder niet (zonder meer) verantwoordelijk zou zijn voor de werkzaamheden verricht door zijn collega Y. Klaarblijkelijk doelen Klagers met die klacht op de verwerping door de Raad van Tucht van de stelling dat Verweerder als NOB-lid in de kwaliteit van partner verantwoordelijk is voor zijn collega’s, daaronder begrepen partners die geen NOB-lid zijn. Voor zover de klacht een rechtsklacht inhoudt, faalt zij, nu de bestreden verwerping gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Voorts is de omstandigheid dat Y fiscaal advies heeft uitgebracht aan Klagers terwijl Y niet aangesloten is bij de NOB, niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid. Voor zover de klacht een motiveringsklacht inhoudt faalt zij eveneens, reeds omdat niet is gesteld – laat staan aannemelijk is gemaakt – dat Y zijn werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van Verweerder uitvoerde.

1.4. Klagers voeren verder aan dat Verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt omdat Verweerder een samenwerkingsverband is aangegaan met Y, terwijl Y geen lid is van een beroepsgroep als bedoeld in artikel 12 van de Statuten. In het oordeel van de Raad van Tucht dat uit niets blijkt dat Verweerder enig tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, ligt besloten dat die stelling is verworpen. Aangaande de klacht hiertegen merkt de Raad van Beroep op dat gelet op het gestelde in ’toelichting artikel 12′ van de ‘Toelichting op de statuten’ het de bedoeling van de Statuten is dat het in de eerste plaats tot de bevoegdheid van het bestuur van de NOB behoort om al dan niet sancties te verbinden aan het niet voldoen door een NOB-lid aan de eisen van artikel 12 van de Statuten. Tegen de sanctie van opzegging van het lidmaatschap op grond van artikel 13 van de Statuten staat wel bezwaar bij het bestuur en vervolgens beroep bij de Raad van Beroep open (artikel 13a van de Statuten). Gelet hierop is het niet de bedoeling van de Statuten dat in het kader van het tuchtrecht sancties worden verbonden aan het niet voldoen door een NOB-lid aan de eisen van artikel 12 van de Statuten. Geen bepaling in de Statuten, het Reglement Beroepsuitoefening Nederlandse Orde van Belastingadviseurs of het Reglement Tuchtzaken dwingt tot een andere conclusie. Dit een en ander betekent dat zelfs indien Verweerder niet zou voldoen aan de eisen van artikel 12 van de Statuten, aan dat enkele feit niet de conclusie kan worden verbonden dat Verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De klacht faalt derhalve.

1.4.1. Nu de klachten tegen het oordeel van de Raad van Tucht dat uit niets blijkt dat Verweerder enig tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, falen, behoeft de klacht dat de Raad van Tucht ten onrechte heeft geoordeeld dat Verweerder noch in de klacht noch in de omschrijving van de klacht wordt genoemd, geen behandeling.

1.4.2. Ook de klacht van Klagers tegen de procesgang bij de Raad van Tucht, behoeft geen behandeling gelet op de voorgaande beoordeling van de klachten tegen het inhoudelijke oordeel van de Raad van Tucht.

1.4.3. Gelet op het hiervoor overwogene zal de Raad van Beroep het beroep op grond van artikel 12, leden 1 en 2, van het Reglement Tuchtzaken, ongegrond verklaren. Tegen deze uitspraak is geen beroep mogelijk (artikel 12, lid 3, van het Reglement Tuchtzaken).

De Raad van Beroep verwerpt het beroep.

Gerelateerd