Uitspraak Raad van Beroep 15 juni 1989

Uitspraak Raad van Beroep 15 juni 1989

Voorzitter : Franken
Leden : Van Delden en De Jong
Griffier : Lamens

1.1. Klager is sedert enige jaren cliënt van Verweerder, wanneer vanwege het faillissement van een door hem beheerste vennootschap voor hem zijn belangen als enig aandeelhouder en directeur van een andere vennootschap, namelijk B.V., hun betekenis verliezen.
Verweerder adviseert hem de aandelen te verkopen en stelt hij hem voor vanaf dat moment kosteloos de afwikkeling van de aandelenoverdracht zal verzorgen en hangende die afwikkeling eveneens kosteloos de aangiften omzet- en vennootschapsbelasting zal verzorgen alsmede dat hij aanslagen in deze of eventueel andere belastingen zal behandelen.
Verweerder deelt Klager mede dat één zijner cliënten bereid is de aandelen B.V. over te nemen voor ¦ 4.500,–. Klager stemt toe in de overname tegen die prijs.

1.2. Klager ontvangt het bedrag van ¦ 4.500,– niet op het genoemde tijdstip. In de loop van de daarop volgende maanden tracht Klager Verweerder vele malen op te bellen teneinde te vernemen wanneer hij die som zal ontvangen. In de meeste gevallen blijkt Verweerder niet bereikbaar. Mededelingen gedaan aan de secretaresse van Verweerder leiden niet ertoe dat deze zelf contact opneemt met Klager. De enkele keer dat Klager Verweerder te spreken krijgt, zegt deze hem toe het bedrag aan hem te zullen overmaken. Later in 1987 herhaalt Verweerder die toezegging nog tweemaal, waarvan de laatste maal op 9 november.
Op 10 november 1987 ontvangt Klager op zijn woonadres dat tevens het adres van B.V. is, dwangbevelen van de ontvanger der Rijksbelastingen betreffende de aanslagen omzetbelasting 3e en 4e kwartaal 1986 ten name van die vennootschap.

1.3. Tot op de dag van de zitting is de overdracht van aandelen niet geregistreerd, zijn de naam, directie, vestigingsplaats en de inschrijving bij de Kamer van Koophandel van B.V. ongewijzigd, ontvangt Klager nog steeds de post voor die B.V. op zijn adres en berust het aandelenregister bij Verweerder. Door Verweerder zijn de aangiften vennootschapsbelasting voor 1986 en 1987 niet verzorgd.

2.1. Klager is van oordeel dat Verweerder door het handelen en nalaten als onder de feiten vermeld en mede gelet op het ontbreken van enige reactie van Verweerder in de loop van het onderhavige geding, in ernstige mate heeft gehandeld in strijd met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur. Hij verzoekt om oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel aan Verweerder en om veroordeling van deze in de kosten van het geding.

2.2. De Raad van Tucht heeft omtrent de klacht overwogen:

2.2.1. Verweerder heeft in strijd met de door hem met Klager gemaakte afspraken geen uitvoering gegeven aan de door Klager met de koper overeengekomen overdracht van aandelen B.V., en zelfs zonder Klager daarvan in kennis te stellen de koper geadviseerd in plaats van die aandelen andere te verwerven.

2.2.2. Verweerder heeft in strijd met de door hem met Klager gemaakte afspraken de fiscale zaken van B.V. niet behartigd en in het geheel geen actie ondernomen naar aanleiding van de te zijnen kantore bezorgde correspondentie van die vennootschap; als gevolg van dat nalaten werden aan die vennootschap geheel onnodig naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd, en uiteindelijk dwangbevelen uitgereikt zodat Klager in zijn kwaliteit van directeur van de B.V. zich van deskundige hulp moest voorzien met alle daaraan verbonden kosten en moeite. Aangezien Verweerder ook de aangiften vennootschapsbelasting niet verzorgde, zag Klager zich genoodzaakt ook daarin te voorzien.

2.2.3. Verweerder heeft zijn toezegging aan Klager om omstreeks 1 februari 1987 de koopsom voor de aandelen B.V. ten bedrage van ¦ 4.500,– aan Klager te doen toekomen, niet nagekomen. Toen hij in december 1987 alsnog een som van dat bedrag deed overmaken op de rekening van Klager, bleef hij niettegenstaande Klager’s verzoek in gebreke mede te delen of die betaling de koopsom voor de aandelen betrof.

2.2.4. Verweerder heeft zich vrijwel steeds op de schriftelijke en telefonische benaderingen van hem door Klager onbereikbaar getoond. Op alle verzoeken van Klager om inlichtingen heeft Verweerder niet geantwoord.

2.2.5. Door al het handelen en nalaten van Verweerder heeft deze in ernstige mate in strijd met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur gehandeld.

2.2.6. Een lid van de Orde dient ingeval een klacht tegen hem aanhangig is gemaakt bij de Raad van Tucht, loyaal mede te werken aan het onderzoek naar de gegrondheid van die klacht, daartoe de nodige informatie te verstrekken en zo nodig ter zitting van de Raad te verschijnen.

2.2.7. Verweerder heeft door het hem bij aangetekend schrijven toegezonden klachtschrift niet in ontvangst te nemen, door niet een verweerschrift in te dienen, door de voorzitter van de Raad termijnverlenging te verzoeken zonder daarvan vervolgens gebruik te maken en door niet ter zitting van de Raad te verschijnen, geen enkele bijdrage geleverd aan de behandeling van het tussen hem en Klager gerezen geschil doch die behandeling louter vertraagd, en zodoende in ernstige mate gehandeld in strijd met de in 6. vermelde regel en ervan blijk gegeven geen belang te stellen in de door de leden van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs in het leven geroepen tuchtrechtspraak.

2.2.8. De klacht gegrond. Met het onder 6 en 7 overwogene houdt de Raad bij de bepaling van de strafmaat rekening in verzwarende zin.

2.2.9. De Raad is van oordeel dat Verweerder in zo ernstige mate heeft gehandeld in strijd met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur dat hij dient te worden geschorst als lid van de vereniging voor een periode van zes maanden en dat deze maatregel benevens de gronden waarop hij berust, moet worden openbaar gemaakt aan de leden van de vereniging.

2.2.10. De Raad is voorts van oordeel dat de omstandigheden van deze zaak rechtvaardigen dat Verweerder wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

3.1. Het staat de Raad van Beroep in het algemeen niet vrij om in beroep aangevoerde feiten en feitelijke beschouwingen bij de beoordeling van de uitspraak van de Raad van Tucht te betrekken.

3.1.1. Slechts in bijzondere gevallen kan op die regel een uitzondering worden gemaakt. Van een zodanig bijzonder geval is sprake indien na de uitspraak van de Raad van Tucht door eerst dan gestelde feiten en omstandigheden de grondslag aan de klacht komt te ontvallen. De Raad van Beroep dient dan de uitspraak van de Raad van Tucht te beoordelen in het licht van deze nieuwe door hem te waarderen feiten en omstandigheden.

3.2. In beroep moet van het volgende worden uitgegaan: na ontvangst van de uitspraak van de Raad van Tucht heeft Klager zich op 9 december 1988 schriftelijk tot de Raad van Tucht gewend met kopie aan de Raad van Beroep, en hem, voor zover te dezen nog van belang, bericht dat met Verweerder overleg tot stand was gekomen, bij welk overleg met betrekking tot de in de klacht vermelde gang van zaken feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht, die hem – indien eerder bekend – aanleiding gegeven zouden hebben de klacht in te trekken.
Klager merkt in zijn schrijven voorts op dat hij tot de overtuiging is gekomen dat Verweerder over het niet tot stand komen van de aandelenoverdracht noch “in hoofdzaak” voor de overige aspecten van de klacht een verwijt kan worden gemaakt en dat hij er prijs op stelt dat aan Verweerder de gelegenheid wordt geboden verweer te voeren. Verweerder heeft in beroep de aan de klacht ten grondslag liggende stellingen weersproken.

3.2.1. In zijn bij de Raad van Beroep ingediende schriftuur van 11 april 1989 heeft Klager geen verweer gevoerd tegen hetgeen door Verweerder in beroep is aangevoerd, doch zich aan voormelde brief van 9 december 1988 geconformeerd.

3.3. De Raad van Beroep is op grond van een en ander van oordeel dat nu de aan de klacht ten grondslag liggende feiten zijn betwist en deze betwisting niet is weersproken c.q. klager zijn stellingen niet langer heeft gehandhaafd, deze feiten niet in het geding zijn komen vast te staan, zodat de grondslag aan de klacht is ontvallen. In dat licht bezien is het oordeel onder 5. van de uitspraak van de Raad van Tucht onbegrijpelijk, zodat die uitspraak als niet naar de eis van artikel 10, lid 1, van het Reglement Tuchtzaken (hierna: het Reglement) met redenen omkleed niet in stand kan blijven.

3.4. De Raad van Beroep kan de zaak zelf afdoen. Nu aan de klacht de grondslag is komen te ontvallen, dient de klacht ongegrond te worden verklaard en het opleggen van een maatregel achterwege te blijven.

3.5. De Raad van Beroep is met de Raad van Tucht van oordeel dat de houding welke Verweerder tegenover die laatste Raad heeft aangenomen in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur, doch hieromtrent kon de Raad van Tucht geen uitspraak doen aangezien hij geen klacht terzake ter beoordeling voorgelegd had gekregen.

3.6. Nu aan verweerder geen maatregel wordt opgelegd, biedt het Reglement geen mogelijkheid tot een veroordeling van Verweerder in de kosten, zodat ook dit onderdeel van de beslissing van de Raad van Tucht niet in stand kan blijven.

De Raad van Beroep vernietigt de uitspraak van de Raad van Tucht en verklaart de klacht ongegrond.

Gerelateerd