Uitspraak Raad van Beroep 19 december 2013 (B 88)

Uitspraak Raad van Beroep 19 december 2013 (B 88) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 15 juli 2013 (T 315)

Voorzitter: prof. dr. J.W. Zwemmer
Griffier: mr. drs. V.F.R. Woeltjes

Gewezen op het beroep van mevrouw X te Z, hierna te noemen: Klaagster,

tegen de uitspraak van de Raad van Tucht van 15 juli 2013, nr. 12/315, op de klacht tegen

A, tot 1 januari 2009 lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en werkzaam bij B te P, hierna te noemen: Verweerder.

1.1. Klaagster heeft op 18 december 2012 bij de Raad van Tucht een klacht ingediend tegen Verweerder. Verweerder heeft op de klacht gereageerd met een verweerschrift. Partijen hebben elkaar van re- en dupliek gediend. De Raad van Tucht heeft de zaak behandeld ter zitting van 21 juni 2013. Bij uitspraak van 15 juli 2013 (verzonden op 18 juli 2013) is de klacht ongegrond verklaard. De uitspraak van de Raad van Tucht geldt als hier herhaald en ingelast en is aan deze uitspraak gehecht.

1.2. Bij beroepschrift van 16 september 2013 heeft Klaagster beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Raad van Tucht. Verweerder heeft bij verweerschrift van 18 oktober 2013 het beroep bestreden.

2.1. In beroep kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1. Op 11 september 2007 is het huwelijk van Klaagster en de heer C (hierna ook: de man) geëindigd door echtscheiding. In het kader van de echtscheiding hebben Klaagster en de man zich laten bijstaan door een gezamenlijke advocaat, mr. D (hierna: de advocaat).
 
2.1.2. De advocaat schrijft in zijn e-mail van 8 januari 2007 aan Verweerder:

“(…) Momenteel sta ik een man en vrouw gezamenlijk bij voor hun echtscheiding. Het betreft (…) [RvB: de man en Klaagster]. Partijen zijn gehuwd onder huw.voorwaarden (met A’dams verrekenbeding, waaraan nimmer uitvoering is gegeven). Zij hebben een VOF (fietsenwinkel incl. verhuur) in Q. De man runt de onderneming sinds kort alleen vanuit het bedrijfspand met bovenwoning (dat vgls partijen in eigendom is van de man). Verder heeft men een eigen huis in R.
Voor de verdeling wil men doen alsof men in gemeenschap van goederen is gehuwd, althans daar komt de verdeling wel op neer. De man neemt de zaak + bedrijfspand + bovenwoning over. De man zou ook de echtelijke woning + hyp.schuld overnemen, maar ik begreep dat recentelijk is besloten de woning te koop te zetten. De waarde van de woning is weg te strepen tegen de hyp.schuld. De man zal de vrouw ca een ton moeten uitbetalen, maar heeft (thans) niet de middelen.
Ik voorzie diverse fiscale problemen, waarover ik graag jouw advies zou willen vragen (met toestemming van partijen inmiddels).
(…) De man betaalt de kosten van de echtscheiding maar is een kleine ondernemer, zodat ik je vraag daarmee bij je werkzaamheden en kosten indien mogelijk rekening te houden. (…)”

2.1.3. De opdrachtbevestiging van B van 9 januari 2007 staat op naam van E VOF en houdt onder meer in:

“1. Omschrijving van de situatie
Historie: E VOF is opgericht in 1920. Sinds 1991 is de heer C eigenaar en in 2001 is [Klaagster] toegetreden. (…). De heer C en [Klaagster] zijn op huwelijkse voorwaarden gehuwd (met verrekenbeding) en zijn voornemende te scheiden. De onderneming is gevestigd in Q en beide personen wonen in R.
2. Omschrijving van de werkzaamheden
Zoals met u besproken worden door ons de volgende werkzaamheden verricht:
Advisering omtrent fiscale merites bij de echtscheiding. De juridische kant van de echtscheiding wordt verzorgd door [de advocaat] (…).”
 
De opdrachtbevestiging is op 16 januari 2007 ondertekend door de man.
 
2.1.4. Bij brief van 10 april 2007 schrijft Verweerder aan de advocaat in reactie op een brief van de advocaat van 20 maart 2007:

“(…) Het vraagstuk valt uiteen in twee delen. De stille reserves tot 1 januari 2001 en de stille reserves na 1 januari 2001 het moment van uittreden van de heer C senior.
(…)
3. Conclusie
In het licht van bovenstaande zou mevrouw slechts aanspraak kunnen maken op haar aandeel in de stille reserves opgebouwd in de periode 1997-2001. Dit zal mijns inziens (zonder kennis te hebben van aard en omvang van het pand) niet opwegen tegen de omvang van het negatieve kapitaal ad +/- € 40.000. De gevolgen van het niet “nakomen” van het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden heb ik bij vorenstaande niet meegenomen.”

2.1.5. In december 2011 heeft Klaagster uit het dossier van de advocaat afschriften ontvangen van bij haar niet bekende correspondentie uit het jaar 2007 tussen de advocaat en Verweerder, waaronder de in punt 2.1.4 genoemde brief.

2.2. Klaagster heeft tegen Verweerder een klacht ingediend bij de Raad van Tucht. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat Verweerder haar belangen niet goed heeft behartigd en onjuiste, incomplete en/of partijdige adviezen heeft uitgebracht. Volgens de klacht had Verweerder vooraf duidelijk moeten maken dat hij (voornamelijk) de belangen van de man behartigde. Verweerder had haar voorts moeten informeren over de juridische gevolgen van het niet nakomen van het verrekenbeding tijdens huwelijk.

2.3. Verweerder heeft zich hiertegenover op het standpunt gesteld dat hij steeds heeft gecommuniceerd met de advocaat en dat van advies aan één van de partijen geen sprake is geweest. Hij heeft slechts op initiatief van de advocaat desgevraagd fiscale input gegeven. Volgens hem blijkt nergens uit dat hij ook de privézaken van Klaagster behartigde. De klachten betreffen kwesties die zijn uitgesloten van de aan Verweerder verstrekte opdracht. Het lag op de weg van de advocaat om zijn cliënten in te lichten over de civielrechtelijke consequenties van het niet nakomen van het verrekenbeding.

2.4. Bij de beoordeling van de klacht heeft de Raad van Tucht vooropgesteld dat de verdeling in het kader van een echtscheiding in beginsel een civiele en niet een fiscale aangelegenheid is. Vervolgens heeft de Raad van Tucht overwogen dat in de opdrachtbevestiging expliciet is vermeld dat de advisering door Verweerder betrekking heeft op de fiscale merites van de echtscheiding en dat de juridische kant ervan wordt verzorgd door de advocaat. Naar het oordeel van de Raad van Tucht kunnen de juridische gevolgen van het al dan niet nakomen van het verrekenbeding (voor de verdeling) in het kader van de echtscheiding niet aan Verweerder worden tegengeworpen.

2.5. De Raad van Tucht heeft voorts geoordeeld dat niet is gebleken dat Verweerder onjuist, incompleet en/of partijdig heeft geadviseerd op fiscaal gebied. Evenmin is gebleken dat Verweerder (louter) de belangen heeft behartigd van de man, aldus de Raad van Tucht.

2.6. Tegen de uitspraak van de Raad van Tucht heeft Klaagster beroep ingesteld bij de Raad van Beroep en daarbij twee grieven aangevoerd.

2.7. De grieven betreffen in de kern de juridische gevolgen van de verdeling in het kader van de echtscheiding. De Raad van Tucht heeft terecht vooropgesteld dat dit een civiele aangelegenheid betreft, waarin Klaagster en de man werden bijgestaan door de advocaat. Verweerder was hiervoor blijkens de opdrachtbevestiging niet verantwoordelijk en kan hiervoor tuchtrechtelijk niet verantwoordelijk worden gehouden. Evenmin is gebleken dat Verweerder in zijn zorgplicht jegens Klaagster is tekortgeschoten of dat hij in zijn advisering niet volledige openheid van zaken heeft gegeven.

2.8. Gelet op het hiervoor overwogene zal de voorzitter van de Raad van Beroep het beroep op grond van artikel 12, leden 1 en 2, van het Reglement Tuchtzaken, kennelijk ongegrond verklaren. Voor het toekennen van een kostenvergoeding zijn geen termen aanwezig. Tegen deze uitspraak is geen beroep mogelijk (artikel 12, lid 3, van het Reglement Tuchtzaken).

De voorzitter van de Raad van Beroep verwerpt het beroep als kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door prof. dr. J.W. Zwemmer, voorzitter, en door de voorzitter en de griffier, mr. drs. V.F.R. Woeltjes, ondertekend, en verzonden op 19 december 2013.

Gerelateerd