Uitspraak Raad van Beroep 20 maart 2015 (B 90)

Uitspraak Raad van Beroep 20 maart 2015 (B 90) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 18 juli 2014 (T 331)

Voorzitter: prof. dr. J.W. Zwemmer
Leden: prof. dr. A.O. Lubbers en mr. M.V. Lambooij
Griffier: mr. R. Marchal

Gewezen op het beroep van de heer X woonachtig te Z (hierna te noemen: X) en Y B.V., gevestigd te Z, hierna gezamenlijk te noemen Klagers,

tegen de uitspraak van de Raad van Tucht van 18 juli 2014 op de klacht van Klagers tegen

de heer mr. A, tot 1 januari 2014 lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en werkzaam bij B te P, hierna te noemen Verweerder.

1.1. Klagers hebben bij de Raad van Tucht een klacht ingediend tegen Verweerder. Deze klacht is op 22 januari 2014 bij de Raad van Tucht binnengekomen. Op 30 januari 2014 is bij de Raad van Tucht een aanvulling op de klacht binnengekomen. Verweerder heeft op de klacht gereageerd met een verweerschrift met dagtekening 3 maart 2014. Partijen hebben gere- en dupliceerd. De Raad van Tucht heeft de zaak behandeld ter zitting van 27 juni 2014 te Amsterdam en bij uitspraak van 18 juli 2014 de klacht gegrond verklaard. De uitspraak van de Raad van Tucht geldt als hier herhaald en ingelast en is aan deze uitspraak gehecht.

1.2. Bij beroepschrift van 1 september 2014 zijn Klagers in beroep gekomen tegen de uitspraak van de Raad van Tucht. Verweerder heeft bij verweerschrift van 29 september 2014 het beroep van Klager bestreden.

1.3. De Raad van Beroep heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2014, waar zijn verschenen X namens Klagers, alsmede Verweerder.

2.1.1. In beroep kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.2. Klagers waren vanaf 2007 tot begin 2011 cliënten van Verweerder. Verweerder was in de periode van 1 november 2012 tot 1 januari 2014 lid van de NOB.

2.1.3. Klagers en de echtgenote van X hebben op 13 november 2012 bij de Belgische onderzoeksrechter een strafklacht ingediend met burgerlijke partijstelling tegen C N.V. en de heer D. De strafklacht betrof oplichting, valsheid in geschrifte, gebruik van valse stukken en bedreiging.

2.1.4. In het kader van die strafklacht heeft Verweerder van de heer E, gerechtelijk commissaris (hierna: E), een oproep ontvangen om te verschijnen. Verweerder heeft deze oproep besproken met de compliance officer van B. Verweerder heeft nadien telefonisch contact opgenomen met E en telefonisch een verklaring tegenover hem afgelegd. Blijkens het proces-verbaal van de Federale Gerechtelijke Politie Q met datum 1 augustus 2013 (hierna: het proces-verbaal) luidt deze verklaring als volgt:
“16) A (…)
– Is eigenaar van boekhoudkantoor B.
– Kent de NV F.
– Heeft éénmaal contact gehad met D.
– Heeft nooit zaken gedaan met F en D.
– Kent ook X.
– Leerde X kennen in 2005 en verzorgde vanaf dan tot 2010 diens boekhouding.
– Heeft X willen behoeden voor malafide praktijken vanwege een verkoper van onroerend goed.
– X heeft toch dat onroerend goed gekocht in 2008.
– In 2010 dreigde X enkele procedures te verliezen tegen de genaamde G en de gemeente. X zag dat aankomen en zei tegen A dat hij alles in het werk zou stellen om niet te betalen.
– X toonde aan A een papier, ondertekend door D en X, m.b.t. een investering van 3.000.000 €.
– Kreeg in 2010 onenigheid met X in verband met een ereloonnota.”

2.1.5. Klagers hebben Verweerder voor het afleggen van een verklaring in het kader van de strafklacht niet ontheven van zijn geheimhoudingsplicht. X is tijdens een verhoor van de Gerechtelijke Federale Politie Q op 2 augustus 2013 met de verklaring van Verweerder geconfronteerd.

2.2. Klagers hebben tegen Verweerder een klacht ingediend bij de Raad van Tucht. Zij hebben Verweerder, voor zover in beroep van belang, de volgende verwijten gemaakt:
I. Schending van de verplichting tot geheimhouding door in het telefoongesprek met E te verklaren zoals hij heeft gedaan;
II. Ernstige schending van de eer en waardigheid van het beroep door in het telefoongesprek met E op 1 augustus 2013 meningen en stellingen in te nemen die niet op waarheid berusten.

2.3. Verweerder heeft in zijn verweer gesteld dat hij vooraf overleg heeft gehad met de compliance officer van B en dat hij E expliciet heeft gevraagd of hij verplicht was te antwoorden. Verweerder heeft gesteld dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij verplicht was mee te werken. Verweerder heeft naar eigen zeggen bij E onvoldoende doorgevraagd. Verweerder heeft erkend dat hij een fout heeft gemaakt en daarvoor zijn excuses aangeboden. De inhoud van de afgelegde verklaringen betreft volgens Verweerder publiek toegankelijke informatie. Verweerder stelt niet in de gelegenheid te zijn geweest het proces-verbaal in te zien. Hij heeft het proces-verbaal niet ondertekend.

2.4. Voor de Raad van Tucht was niet in geschil dat Verweerder zich tegenover E had moeten beroepen op zijn geheimhoudingsplicht.

2.5.1. De Raad van Tucht heeft geoordeeld dat Verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door zich tegenover E niet te beroepen op zijn geheimhoudingsplicht. De Raad van Tucht heeft aannemelijk geacht dat Verweerder dwaalde omtrent zijn meewerkplicht. Deze dwaling is verwijtbaar, aldus de Raad van Tucht. De Raad van Tucht heeft niet aannemelijk geacht de stelling van Klagers dat Verweerder in het telefoongesprek met E op 1 augustus 2013 meningen en stellingen in heeft genomen die niet op waarheid berusten.

2.5.2. De Raad van Tucht heeft hierop onderdeel I van de klacht gegrond bevonden en verstaan dat aan Verweerder een schriftelijke waarschuwing wordt opgelegd. De Raad van Tucht heeft onderdeel II van de klacht ongegrond verklaard.

2.6. Klagers hebben tegen de uitspraak van de Raad van Tucht beroep ingesteld en komen op tegen het oordeel van de Raad van Tucht, dat niet aannemelijk is dat Verweerder in het telefoongesprek met E op 1 augustus 2013 meningen en stellingen in heeft genomen die niet op waarheid berusten. Anders dan Verweerder voor de Raad van Tucht stelde betreft hetgeen Verweerder heeft verklaard niet publiek toegankelijke informatie en is Verweerder in de gelegenheid geweest het proces-verbaal in te zien en te ondertekenen, aldus Klagers. Klagers hebben als nieuw bewijs een verklaring per e-mail van E overgelegd. Het is volgens Klagers aan Verweerder om de juistheid aan te tonen van de verklaringen zoals zij in het proces-verbaal zijn opgenomen. Klagers betogen voorts dat de verklaring van Verweerder tegenover E dermate schadelijk is geweest dat een schriftelijke maatregel geen recht doet aan de ernst van de schending van de geheimhoudingsplicht.

2.7. Ter zitting heeft Verweerder erkend dat hij zich tegenover E had moeten beroepen op zijn geheimhoudingsplicht en dat hij, door in weerwil daarvan in het telefoongesprek met E te verklaren, artikel 8 van het ten tijde van dat telefoongesprek geldende Reglement Beroepsuitoefening van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs heeft geschonden.

Handelen in strijd met de eer en waardigheid van het beroep
2.8. In het licht van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd is niet onbegrijpelijk het oordeel van de Raad van Tucht dat niet aannemelijk is dat Verweerder in het telefoongesprek met E op 1 augustus 2013 meningen en stellingen heeft ingenomen die niet op waarheid berusten. Dat laatste blijkt naar het oordeel van de Raad van Beroep evenmin uit de stukken die Klagers in beroep hebben overgelegd. Van een schending van artikel 3 van het Reglement is geen sprake.

De op te leggen maatregel
2.9. De Raad van Tucht heeft naar het oordeel van de Raad van Beroep terecht geoordeeld dat Verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door in weerwil van zijn geheimhoudingsplicht te verklaren over wat hem in de uitoefening van zijn beroep ter kennis is gekomen. De Raad van Beroep ziet geen aanleiding de uitspraak van de Raad van Tucht te vernietigen op het punt van de aan Verweerder op te leggen maatregel.

2.10. De Raad van Tucht heeft voldoende gemotiveerd geoordeeld dat bijzondere omstandigheden in dezen het opleggen van een schriftelijke waarschuwing rechtvaardigen. De door Klagers tegen het oordeel van de Raad van Tucht aangevoerde grief faalt mitsdien.

2.11. Nu ook overigens niet is gebleken van handelen in strijd met het Reglement, is de slotsom dat het beroep van Klager faalt op alle onderdelen.

De Raad van Beroep acht geen termen aanwezig om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten van de wederpartij.

De Raad van Beroep verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door prof. dr. J.W. Zwemmer, voorzitter, prof. dr. A.O. Lubbers en mr. M.V. Lambooij, leden van de Raad van Beroep, in aanwezigheid van de griffier, mr. R. Marchal, en door de voorzitter en de griffier ondertekend op 20 maart 2015.

Gerelateerd