Uitspraak Raad van Beroep 26 juli 1991

Uitspraak Raad van Beroep 26 juli 1991

Voorzitter : Franken
Leden : Van Delden en De Jong
Griffier : De Kroon

1.1. Verweerder is als belastingadviseur in dienst van de maatschap A en heeft sinds vele jaren de werkzaamheden ten behoeve van de tot zijn portefeuille behorende cliënt X laten verzorgen door zijn medewerker B, die zich vervolgens in een later stadium heeft laten bijstaan door C. Wanneer zich problemen van groter gewicht voordeden was verweerder echter aanwezig. Hij was ook degene die de declaraties tekende. Na een bespreking op 17 augustus 1988 m.b.t. zijn pensioenproblematiek liet X bij schrijven van 31 oktober 1988 de maatschap weten dat hij de relatie met onmiddelijke ingang wenste te beëindigen. De zaken van X werden sindsdien behartigd door de nieuwe belastingconsulent E. In geschil is of verweerder E er van op de hoogte had moeten stellen dat de door A bij de aangifte 1985 opgevoerde compensabele verliezen aanvechtbaar waren.

2.1. Voor zover in beroep van belang heeft de Raad van Tucht geoordeeld dat verweerder, althans B ervan op de hoogte was dat het aan gerede twijfel onderhevig was dat X recht had op verliescompensatie tot het in de aangifte 1985 vermelde bedrag en dat hij X noch diens nieuwe adviseur daarvan in kennis heeft gesteld, terwijl hij kon weten dat dit kon leiden tot een onjuiste beoordeling van de fiscale positie van X door E en derhalve voor X schade zou kunnen ontstaan. Ook al zou X van deze feiten niet op de hoogte zijn geweest dient hem het onderhavige nalaten van B en C toch te worden toegerekend aangezien een lid van de Orde zijn praktijkuitoefening zo moet organiseren dat hij o.m. van het de belangen van zijn cliënten wezenlijk rakende handelen en nalaten van zijn medewerkers terstond op de hoogte wordt gesteld.

3.1. De Raad van Tucht heeft met juistheid overwogen dat een Orde-lid uiteindelijk steeds aansprakelijk is voor de ten behoeve van een cliënt door medewerkers binnen de maatschap van NOB-leden verrichte werkzaamheden, ook al zal niet elke fout een laakbaar verwijt opleveren. Op grond van zijn juiste oordeel dat het onderhavige handelen en nalaten van B en C de belangen van zijn cliënt wezenlijk raakten moet dit handelen en nalaten X als Orde-lid worden toegerekend ook al zou hij daarvan – kennelijk bij gebreke van een goede organisatie van zijn praktijk – niet in kennis zijn gesteld.

3.2. Op grond van de vaststelling dat het in casu aan gerede twijfel onderhevig was of het recht op verliescompensatie bestond tot het bij de aangifte 1985 genoemde bedrag heeft de Raad van Tucht terecht geoordeeld dat verweerder X daarvan mededeling had moeten doen en moet de stelling van verweerder dat de nieuwe adviseur de juistheid van dit bedrag bij de fiscus had moeten natrekken, worden verworpen.

De Raad van Beroep verwerpt het beroep.

Gerelateerd