NOB-commentaar op het Pakket Belastingplan 2021 (BIK en verliesverrekening)
Bij de presentatie van het Pakket Belastingplan 2021 heeft het kabinet reeds aangekondigd dat een Baangerelateerde Investeringskorting (BIK) en een aanpassing van de verliesverrekeningsregels zouden worden geïntroduceerd. Dat is 5 oktober jl. gebeurd middels de eerste en tweede nota van wijziging nota bij het Belastingplan 2021. Hieronder een samenvatting van enkele punten in het commentaar van de Orde.
Baangerelateerde Investeringskorting
De Orde signaleert een onbedoelde bredere werking van de BIK, waarbij investeringen die tot buitenlands ondernemingsvermogen behoren in een aantal situaties ook in aanmerking kunnen komen voor de BIK. Dit zou dan leiden tot een vermindering van de afdracht van Nederlandse loonbelasting terwijl de inkomsten die met de bedrijfsmiddelen worden gegenereerd niet in Nederland kunnen worden belast. Om die reden adviseert de Orde om de Europese Commissie de vraag voor te leggen of hier sprake is van een (gerechtvaardigde) steunmaatregel en het voorstel zo aan te passen dat alleen bedrijfsmiddelen die tot in Nederland gelegen ondernemingsvermogen kwalificeren voor de BIK.
De Orde constateert ook dat de voorgestelde regeling niet voorziet in een desinvesteringsregeling. De Orde vraagt of dit een bewuste keus is gezien de ratio van de regeling, namelijk de stimulering van baangerelateerde investeringen. In het verlengde hiervan vraagt de Orde of zij het juist heeft gezien dat een in Nederland gevestigde groepsmaatschappij de BIK voor een baangerelateerde investering kan ontvangen, waarna het bedrijfsmiddel vervolgens wordt overdragen aan een buitenlandse groepsvennootschap.
Omdat de BIK aansluit bij de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) als bedoeld in artikel 3.41 Wet IB 2001, wordt een aantal bedrijfsmiddelen uitgesloten. Artikel 3.45 Wet IB 2001 bepaalt dat uitgesloten bedrijfsmiddelen voor de investeringsaftrek o.a. zijn woonhuizen en bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om – direct of indirect – hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan derden. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld woningcorporaties en verhuurbedrijven, zoals bijvoorbeeld autoverhuur- en opslagbedrijven, niet profiteren van de BIK, terwijl deze ondernemingen wel zouden hebben geprofiteerd van de verlaging van het Vpb-tarief van 25 procent. De Orde vraagt zich af of dit een bewuste keuze is geweest. Voor de woningcorporaties komt dit dus bovenop verhuurderheffing en de earningsstripping-maatregel (artikel 15b Wet Vpb 1969), wat ten koste gaat van de primaire volkshuisvestingstaak van woningcorporaties.
De Orde vraagt of haar conclusie juist is dat de afdrachtvermindering tot de totaalwinst behoort en daarmee direct wordt belast met vennootschaps- respectievelijk inkomstenbelasting? Het effect hiervan is nl dat direct een deel van het voordeel wordt afgeroomd door de heffing van vennootschaps- of inkomstenbelasting. De Orde vraagt zich af of hiermee bij de budgettaire raming rekening is gehouden.
Beperking verliesverrekening
De Orde heeft in algemene zin begrip voor het wijzigen van de verliesverrekeningsregels op een wijze die overeenkomsten vertoont met de ons omliggende landen, zoals Duitsland, Frankijk en het Verenigd Koninkrijk. De Orde heeft in het verleden immers zelf een dergelijk voorstel gedaan. In het licht echter van de huidige COVID-19 crisis heeft de Orde grote moeite met de timing van de voorgestelde aanpassing van de verliesverrekeningsregels. Veel bedrijven zullen in 2020 en vermoedelijk ook in 2021 verlieslatend zijn. Het is dan een hard gelag voor deze bedrijven dat zij in winstjaren vanaf 2022 geconfronteerd zullen worden met de beperkende werking van de voorgestelde wijziging van de verliesverrekeningsregels. Het Rapport van de Commissie Ter Haar onderkent dat met het nemen van unilaterale maatregelen terughoudend moet worden omgesprongen. Bovendien geeft zij in haar begeleidende brief in april 2020 expliciet aan dat geen rekening is gehouden met de huidige COVID-19 crisis. Daarenboven heeft de voorgestelde temporiserings-maatregel een procyclisch effect, wat des te meer de vraag doet opwerpen of in de huidige laagconjunctuur de invoering hiervan een geschikt moment is.
De Orde voegt zich dan ook bij het advies van de Raad van State dat de keuze van het kabinet om desalniettemin deze maatregel in deze onzekere tijden in te voeren, ten minste vereist dat een valide en uitvoerige onderbouwing van de noodzaak hiervan wordt gegeven. Ook naar de mening van de Orde ontbreekt deze onderbouwing en de Orde verzoekt de staatssecretaris alsnog hier nader op in te gaan. In het verlengde hiervan verzoekt de Orde de staatssecretaris te overwegen om de maatregel uit te stellen dan wel de franchise, vergelijkbaar met buurland Duitsland, van 1 miljoen euro tijdelijk te verhogen.
Dit commentaar is tot stand gebracht door de Commissie Wetsvoorstellen, bestaande uit de NOB-leden drs. R.A. van der Jagt (voorzitter), prof. mr. J.W. Bellingwout, prof. mr. dr. A.C.P. Bobeldijk, drs. S.P. de Buck, mr. W.E.J. Dijkstra, mr. J.H. Elink Schuurman, drs. M.J.A.M. van Gijlswijk, E.P. Hageman LLM, prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis, mw. prof. dr. S.J.C. Hemels, drs. J.M. Jonkers, prof. mr. dr. Q.W.J.C.H. Kok, mw. dr. C.L. van Lindonk, prof. dr. mr. M.M.W.D. Merkx, dr. J.H.M. Nieuwenhuizen, drs. C. Overduin, drs. W.H. Peters, mr. M.H.C. Ruijschop, mr. E.B. van der Stok, mr. M.J. Velthoven, mr. E.A. Visser, mr. L. van der Voort, R. van der Wilt LLM (secretaris wetsuitvoering), mw. mr. B.E.M. den Boer (secretaris wetsuitvoering) en mr. P.A. Anthoni (secretaris wetgeving) met medewerking van de Sectie Loonbelasting en Sociale Verzekeringen en de NOB-leden R.W. Vermeer Msc LLM, mr. G.C. van der Burgt, drs. B.J. Kiekebeld, mr. dr. J.J.A.M. Korving, mw. mr. J.W.H. Nietveld, mw. mr. T. El Ouardi en prof. dr. mr. D.S. Smit.