NOB-commentaar op het Pakket Belastingplan 2021
Op Prinsjesdag heeft het kabinet het Pakket Belastingplan 2021 gepresenteerd waar de Orde als altijd met belangstelling kennis van heeft genomen en biedt hierbij haar commentaar aan. Het NOB-commentaar ter zake van de Wet beperking liquidatie- en stakingsverliesregeling biedt de Orde overigens aan in een separate brief, omdat het wetsvoorstel ook separaat bij de Kamer is ingediend. Naar aanleiding van de nota’s naar aanleiding van het verslag met betrekking tot het Pakket Belastingplan 2021 heeft de NOB beknopt aanvullend commentaar opgesteld.
Algemene opmerkingen
De Orde heeft begrip voor de moeilijke positie, waarin het kabinet zich bevindt door in een moeilijke tijd met veel onzekere factoren als gevolg van het coronavirus een begroting te moeten indienen. De Orde heeft er respect voor dat het het kabinet desalniettemin is gelukt. Met name ondernemers zijn zwaar getroffen door de coronacrisis. Het kabinet onderkent dit ook door hen met allerlei steunmaatregelen zoals de NOW, TOGS en TOZO te ondersteunen. Tegen die achtergrond is het dan vreemd dat uit de wetsvoorstellen die met Prinsjesdag zijn ingediend, en ook uit eerdere wetswijzigingen een aantal voor ondernemers juist belastingverhogende maatregelen voortvloeien. Dat werkt contraproductief. De Orde noemt onder meer de versobering van de zelfstandigenaftrek. Hoewel de Orde begrip heeft voor deze versobering, is de timing ervan ongelukkig. Juist in dit jaar (met werking vanaf volgend jaar), waarin zeer veel (ook kleine) ondernemers zijn getroffen door de coronacrisis wordt voorgesteld om de zelfstandigenaftek te versoberen. De Orde beveelt daarom aan deze versobering voor nu achterwege te laten en dit mee te nemen in een meeromvattende wijziging ter uitvoering van het rapport van de Commissie Borstlap. Met dit voorstel wordt nu één onderdeel uit dit rapport gehaald, terwijl de problematiek van de ondernemer versus werknemer en schijnzelfstandigheid dringend een meeromvattende oplossing behoeft.
In dit verband waardeert de Orde positief dat de reeds eerder aangenomen verlaging van het vennootschapstarief in de eerste schijf naar 15 procent in 2021 ‘gewoon’ doorgang vindt én de winst waarover dit tarief wordt berekend, wordt verhoogd naar 395.000 euro in 2022. Dat geeft met name het MKB een belangrijke lastenverlichting om deze moeilijke tijden te doorstaan. Daar staat echter tegenover dat de reeds eerder aangenomen verhoging van het aanmerkelijkbelangtarief in box 2 naar 26,9 procent in 2021 deze lastenverlichting weer deels tenietdoet. De overheid geeft dus met de ene hand maar neemt dit met de andere hand deels weer terug. Om het Nederlandse MKB in deze moeilijke tijden te ontzien, beveelt de Orde daarom aan om de verhoging van het box 2-tarief in 2020 en in 2021 weer ongedaan te maken en terug te keren naar het oude tarief van 25 procent. Te meer omdat het algemene vennootschapsbelastingtarief, welker verlaging destijds de reden was om het aanmerkelijkbelangtarief te verhogen, inmiddels geheel is teruggedraaid en (ook) op 25 procent blijft gehandhaafd.
De Orde betreurt het dat het kabinet nog steeds geen langetermijnoplossing heeft gepresenteerd voor box 3, waarbij wordt geheven over het werkelijke rendement. De Kamer discussieert nu al meer dan vijf jaar over dit onderwerp en nog steeds zijn geen stappen gerealiseerd, terwijl zulks in andere landen wel mogelijk blijkt te zijn. De thans voorgestelde verhoging van het heffingvrije vermogen is een doekje voor het bloeden en legt de rekening (gedeeltelijk) neer bij de meer vermogende spaarder. Voor deze groep verergert de pijn dus. De Orde vindt dit onbegrijpelijk, mede omdat de wetgever jarenlang te veel heeft geheven. Er is dan ook geen rechtvaardiging om de verzachting van de pijn voor de ‘kleine’ spaarder als rekening te presenteren bij de ‘grote’ spaarder, waarbij het omslagpunt – kleine spaarder versus ‘grote(re)’ spaarder – feitelijk al bij 137.000 euro wordt bereikt. Evenmin is er naar de mening van de Orde een rechtvaardiging om het box 3-tarief te verhogen met één procentpunt en de indexaties van de schijftarieven gedurende de afgelopen vier jaren ongedaan te maken. De overheid hoort deze lastenverlichting voor de ‘kleine’ spaarder zelf te dragen. De Orde spreekt verder de hoop uit dat nu echt voortvarend werk wordt gemaakt van het op korte termijn realiseren van een rechtvaardiger systeem in box 3 en verwijst hierbij mede naar haar brief van 3 juli 2020, waarin de Orde een aantal voorstellen daarvoor heeft gedaan.[1]
De Orde heeft er begrip voor dat het kabinet iets wil doen aan de gespannen, of zo men wil overspannen, woningmarkt, waardoor met name starters moeilijk een woning kunnen kopen. Het kabinet doet dit door middel van een tweetal maatregelen in de overdrachtsbelasting. Voor starters stelt het kabinet een vrijstelling voor van overdrachtsbelasting en voor beleggers in woningen gaat de overdrachtsbelasting (fors) omhoog van 2 procent naar 8 procent. Beide maatregelen zullen echter naar de mening van de Orde niet het gewenste effect hebben en zelfs contraproductief uitpakken. De woningmarkt in Nederland kenmerkt zich al jaren door het feit dat er structureel te weinig woningen beschikbaar zijn om aan de (grote) vraag ernaar te voldoen. Dit betekent dat de woningmarkt al jaren een zogenoemde verkopersmarkt is. Het effect van de startersvrijstelling zal dus zijn, zoals ook de Raad van State in haar advies opmerkt, dat de overdrachtsbelastingvrijstelling zal worden verdisconteerd in de verkoopprijs. De starter betaalt dan uiteindelijk nog evenveel voor de woning, alleen niet meer in de vorm van overdrachtsbelasting (als onderdeel van de kosten koper) maar ‘gewoon’ als onderdeel van de verkoopprijs. Aangezien de kosten koper, waaronder de overdrachtsbelasting, veelal niet kan worden meegefinancierd maar de verkoopprijs veelal wel volledig kan worden gefinancierd, zal hiervan zelfs het effect zijn dat de schulden van starters zullen toenemen met wat thans is het bedrag van de overdrachtsbelasting. Starters zullen zich dus in nog hogere schulden (moeten) steken dan thans het geval is. Naar de mening van de Orde staat dit haaks op het kabinetsbeleid om de schulden bij particulieren, ook eigenwoningschulden, te verminderen. Hoewel de Orde er begrip voor heeft dat het kabinet iets wil doen voor starters op de woningmarkt, zijn de thans voorgestelde maatregelen daarvoor volstrekt ongeschikt en werken zelfs contraproductief.
De parallelimport van gebruikte auto’s uit het buitenland is al vele jaren een probleem, getuige de relatief enorme aantallen en ook de niet aflatende stroom jurisprudentie op dit gebied. Ongeveer één op de drie auto’s die nieuw op kenteken wordt gezet, betreft een parallelimport auto. Daarnaast blijkt dat de gemiddelde leeftijd van Nederlandse auto’s aanzienlijk ouder is dan in de ons omringende landen. Die is gemiddeld 10 jaar in Nederland. Een stuk ouder dan in België bijvoorbeeld, waar alle auto’s gemiddeld 7,9 jaar oud zijn. De vraag is wat de verklaring hiervoor is te meer nu het klimaatbeleid van het kabinet juist gediend is met een jonger wagenpark omdat jongere auto’s minder belastend zijn voor het milieu. Daarnaast is de vraag hoeveel btw-inkomsten Nederland misloopt doordat geen Nederlandse btw mag worden geheven op een gebruikte auto, indien deze door een particulier wordt geïmporteerd. Dit voelt voor Nederland onrechtvaardig aan, omdat de consumptie in Nederland plaatsvindt. De onmogelijkheid voor Nederland om btw te heffen, vloeit voort uit EU-wetgeving. Aanpassing hiervan – waardoor Nederland een meer fair share van de belastingopbrengsten verkrijgt – vereist om die reden instemming van alle andere lidstaten. De Orde beseft dat dit niet gemakkelijk zal zijn, gelet op het feit dat hier grote verschuivingen in belastingopbrengsten kunnen optreden. Dit betekent dat er naast winst voor Nederland ook verlies voor een land als Duitsland zal zijn, waar de meeste parallelimport auto’s vandaan komen. Als eerste stap beveelt de Orde aan om te inventariseren hoeveel btw Nederland thans misloopt. Hiermee wordt het probleem inzichtelijk gemaakt. Daarnaast is een onderzoek vereist hoe – gelet op de klimaatdoelstellingen – de gemiddelde leeftijd van het Nederlandse autopark meer in lijn kan worden gebracht met de ons omringende landen.
Speerpunten NOB-commentaar
Hieronder een beknopt overzicht van de speerpunten van het commentaar van de Orde.
Wet aanpassing box 3
1. Het onderhavige wetsvoorstel biedt geen wezenlijke oplossing voor box 3.
2. Gegeven de benodigde (complexe) additionele set van regels om ongewenste effecten van de voorgenomen verhoging van het heffingvrij vermogen te corrigeren, geeft de Orde in overweging om het heffingvrij vermogen op het huidige niveau te handhaven en een extra schijf te introduceren (die loopt van 31.340 tot 50.000 euro) met een forfaitair rendement van 0,01 procent.
Wet CO2-heffing industrie
3. De Orde vraagt aandacht voor het bredere EU-kader. Gegeven de ontwikkelingen binnen de EU vraagt de Orde zich af hoe zinvol het is om de nu voorgestelde vorm van CO2-heffing op nationaal niveau in te voeren. Daarnaast geeft de Orde de aanbeveling om te onderzoeken wat het effect van deze heffing is op de (nationale) CO2-uitstoot, hoe groot het carbon leakage risico is en of de mitigerende maatregelen in dit verband voldoende effectief zijn.
Wet differentiatie overdrachtsbelasting
4. De Orde vraagt primair duidelijkheid over de uitvoering van de differentiatie in de overdrachtsbelasting, vragen over de effectiviteit zijn niet aan de Orde.
Eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen
5. Omdat dit wetsvoorstel identieke huurders verschillend behandelt afhankelijk van de status van hun verhuurder: wel/niet woningcorporatie, is hier volgens de Orde sprake van ongeoorloofde discriminatie. De beoogde compensatie voor verhuurders werkt daarbij te grof. Bovendien roept dit wetsvoorstel in de uitvoering de nodige risico’s en problemen op.
Nota’s naar aanleiding van het verslag
6. Het aanvullende NOB-commentaar ziet enerzijds op de vergoedingen van werkgevers voor het inrichten van een thuiswerkplek in het kader van de vrije ruimte in de werkkostenregeling en anderzijds op een situatie van mogelijk dubbele niet-aftrek van rente als gevolg van de samenloop tussen de antihybridemismatchmaatregelen en specifieke renteaftrekbeperkingen.
Dit commentaar is tot stand gebracht door de Commissie Wetsvoorstellen, bestaande uit de NOB-leden drs. R.A. van der Jagt (voorzitter), prof. mr. J.W. Bellingwout, prof. mr. dr. A.C.P. Bobeldijk, drs. S.P. de Buck, mr. W.E.J. Dijkstra, mr. J.H. Elink Schuurman, drs. M.J.A.M. van Gijlswijk, E.P. Hageman LLM, prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis, mw. prof. dr. S.J.C. Hemels, drs. J.M. Jonkers, prof. mr. dr. Q.W.J.C.H. Kok, mw. dr. C.L. van Lindonk, prof. dr. mr. M.M.W.D. Merkx, dr. J.H.M. Nieuwenhuizen, drs. C. Overduin, drs. W.H. Peters, mr. M.H.C. Ruijschop, mr. E.B. van der Stok, mr. M.J. Velthoven, mr. E.A. Visser, mr. L. van der Voort, R. van der Wilt LLM (secretaris wetsuitvoering), mw. mr. B.E.M. den Boer (secretaris wetsuitvoering) en mr. P.A. Anthoni (secretaris wetgeving) met medewerking van de Sectie Lokale- en milieuheffingen, de Sectie Loonbelasting en Sociale Verzekeringen en de Sectie Omzetbelasting, en de NOB-leden mr. N.E. Muller en mw. mr. C.M. van Veelen.