Uitspraak Raad van Beroep 16 september 2024 (B 118)
Uitspraak Raad van Beroep 16 september 2024 (B 118) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 5 december 2023 (T 412)
Voorzitter: mr. C.M. Ettema
Leden: mr. C.D.E.J. Nijman en mr. R. den Ouden
Griffier: mr. R. Marchal
- Artikel 1 van het RBU (eer en waardigheid). Communicatie bevat uitlating die in strijd is met het discriminatieverbod. Met de communicatie wordt slechts de beslissing van de afdeling Klantacceptatie weergegeven. De omstandigheid dat een adviseur inhoudelijk niet verantwoordelijk is voor de beslissing van de afdeling Klantacceptatie neemt niet weg dat de adviseur wel verantwoordelijk is voor haar communicatie richting Klager, ook voor zover daarin slechts de beslissing van de afdeling Klantacceptatie wordt weergegeven. Schriftelijke waarschuwing.
gewezen op het beroep van de heer [A], woonachtig te [B] ([C-land]), hierna te noemen Klager,
tegen de uitspraak van de Raad van Tucht van 5 december 2023, nummer 23/412,
op de klacht van Klager tegen mr. [D], lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en voorheen werkzaam bij [E], gevestigd te [F], hierna te noemen Verweerster.
De klacht bij de Raad van Tucht
1.1. Klager heeft op 20 april 2023 een klacht ingediend bij de Raad van Tucht tegen Verweerster. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Klager heeft gerepliceerd en Verweerster heeft gedupliceerd. Verweerster heeft nadien een nader stuk ingediend. De Raad van Tucht heeft de zaak behandeld ter zitting van 10 november 2023 en heeft bij uitspraak van 5 december 2023 de klacht ongegrond verklaard. De uitspraak is op 7 december 2023 aan partijen verzonden. De uitspraak van de Raad van Tucht geldt als hier herhaald en ingelast en is aan deze uitspraak gehecht.
Het beroep van Klager
1.2. Bij brief met dagtekening 7 februari 2024, diezelfde dag ingekomen bij de Raad van Beroep, heeft Klager beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Raad van Tucht. Verweerster heeft op 20 maart 2024 een verweerschrift ingediend. Op diezelfde dag heeft Verweerster een e-mail met twee bijlagen ingediend.
Zitting
1.3. De Raad van Beroep heeft de zaak behandeld ter zitting van 8 juli 2024. Daar zijn verschenen mr. [G] en mr. [H], gemachtigden van Klager, alsmede Verweerster, diens gemachtigde mr. [I] en mr. [J], werkzaam bij [E].
2.1. In onderdeel 2 van zijn uitspraak heeft de Raad van Tucht de volgende feiten vastgesteld:
“2.2. Klager heeft de [K-land] nationaliteit en woont in [C-land].
2.3. Klager heeft in 2021 drie onroerende zaken in Nederland gekocht met een koopsom van in totaal € 13.852.080. In de koopsom is een bedrag van € 2.404.080 aan omzetbelasting begrepen.
2.4. De persoonlijk assistent van klager heeft zich in februari 2022 gewend tot [E] voor fiscaal advies met betrekking tot de in 2.3 vermelde transacties.
2.5. Op 16 februari 2022 heeft er een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen klager, zijn persoonlijk assistent, verweerder en een collega van verweerder: drs. [L].
2.6. Op 25 februari 2022 stuurt de persoonlijk assistent van klager de volgende e-mail naar verweerder:
“(…)
Zouden jullie mij de nodige informatie kunnen bezorgen om [klager] klant te maken?
Hij zou graag nog verder ingaan op bepaalde zaken en zou dit zo snel mogelijk opvolgen. (…)”
2.7. Verweerder heeft op 1 maart 2022 per e-mail hierop als volgt gereageerd:
“(…)
Ik zou dan graag een kopie van het paspoort van [klager] ontvangen, ik kan dan ons acceptatieproces opstarten. Ik neem aan dat wij onze werkzaamheden voor [klager] (in privé) zouden verrichten (en niet voor bijv. een entiteit van [klager]).
Na dat proces kan ik de opdrachtbevestiging opmaken. Uiteraard wat mij betreft met het uitgangspunt om deze te richten op de specifieke door jullie gewenste assistentie. Het zou dus prettig zijn om nog even jullie wensen / gedachten op een rijtje te zetten, zodat ik ook een indicatie kan geven van de door ons uit te voeren werkzaamheden en kosten. (…)”
2.8.1. De persoonlijk assistent heeft op 3 maart 2022 een kopie van het paspoort van klager verstrekt en heeft op 8 maart 2022 om 10:56 uur de volgende e-mail gestuurd:
“(…)
Hebben jullie onderstaande mail goed ontvangen? Is er al nieuws verder? Kunnen wij binnenkort terug een call in plannen om alles zo snel mogelijk kort te sluiten? Wij zouden waarschijnlijk nog een appartement in het gebouw willen aankopen en zitten te wachten om nog verder advies te kunnen vragen om dit direct juist te doen. (…)”
2.8.2. Verweerder reageert bij e-mail van 8 maart 2022 om 18:04 uur als volgt:
“(…)
Zeker, onderstaand bericht in goede orde ontvangen. Ik heb e.e.a. in gang gezet voor wat betreft ons acceptatieproces. Ik ga proberen om dat intern zsm geregeld te krijgen.
Indien dat allemaal ok is, ontvang je daarna de opdrachtbevestiging en kunnen we een telefonisch overleg inplannen. Ik verwacht dat dat volgende week is. Dan kunnen we verder op jullie vragen inzoomen. Is dat goed? Ondertussen zal ik met [L] alvast kijken in onze agenda’s wat past volgende week, dan kunnen we in elk geval alvast een paar timeslots voorstellen. (…)”
2.9.1. Op 31 maart 2022 stuurt de afdeling Klantacceptatie van [E] (hierna: de afdeling Klantacceptatie) de volgende e-mail naar, onder meer, verweerder:
“(…)
Zie onderstaand de reactie van (…) op deze klant. Uit onderzoek kwamen geen negatieve
bevindingen naar boven. Echter, het actief libertarisch gedachtegoed is uiteindelijk de reden dat wij aan [klager] geen diensten zullen leveren.
Ik hoop jullie hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.(…)”
2.9.2. Bij e-mail van 5 april 2022 bericht verweerder de persoonlijk assistent van klager als volgt:
“(…)
Inmiddels heb ik terugkoppeling ontvangen vanuit het acceptatieteam. De conclusie is helaas dat wij niet kunnen starten met onze dienstverlening, ik kan je dan ook geen opdrachtbevestiging toesturen. Uit het acceptatieonderzoek (wwft etc.) kwamen in eerste instantie geen negatieve bevindingen naar boven. Uit het onderzoek bleek echter ook, en ik wil daar graag transparant over zijn, het libertarisch gedachtegoed van [klager] en dat sluit niet aan bij de strategie van [E] en de purpose / rol in de maatschappij die wij als [E] nastreven.
Op basis daarvan kunnen wij helaas [klager] niet als cliënt aan ons verbinden.
Ik wil je/jullie in elk geval danken voor de prettige kennismaking en wens jullie beiden alle goeds. (…)”
2.10. Bij brieven van 27 oktober 2022 en 8 november 2022 heeft klager aansprakelijkstellingen aan [E] gestuurd met – voor zover hier van belang – de volgende inhoud:
“(…)
Tot ons kantoor heeft zich gewend [klager]. [Klager] heeft in het verleden contact gehad met u en uw kantoor voor fiscale bijstand, in het bijzonder met betrekking tot het terugvorderen van betaalde omzetbelasting. Nadat u met [klager] reeds tot een begin van samenwerking
was gekomen, ontving (…) – de personal assistent van [klager] – plots het e-mailbericht van 5 april jl. van [verweerder] (bijlage). [Klager] zou bij nader inzien toch niet welkom zijn als klant van [E] vanwege zijn “Libertarische gedachtegoed”. Dat bericht heeft [klager] gekrenkt en hem gediscrimineerd doen voelen. [Klager] werd gediscrimineerd vanwege zijn politieke gezindheid of levensovertuiging, en helder is dat zulks niet mag.
Deze brief strekt ertoe om alle lopende termijnen te sauveren zolang [klager] zich beraadt omtrent de te nemen (rechts)maatregelen. [Klager] overweegt het College van de Rechten van de Mens, de Accountantskamer, de civiele rechter en strafrechtelijke aangifte; [klager] neemt de kwestie hoog op en behoudt zich vooralsnog alle rechten voor. [Klager] stelt [E], middels deze brief aansprakelijk voor zijn schade, protesteert (eens te meer) tegen de (kwaliteit van de) dienstverlening (artikel 6:89 BW), en stuit middels deze schriftelijke mededeling ook alle lopende verjaringstermijnen (artikel 3:310 jo. 317 BW). Voor zover het op mijn weg ligt om u te adviseren, doet u er verstandig aan om het dossier en de bewijsmiddelen goed te bewaren. (…)”
2.11. [E] heeft bij brief van 18 november 2022 als volgt gereageerd op de aansprakelijkstelling:
“(…)
Uw brieven van 27 oktober en 8 november 2022 aan [E] zijn in goede orde ontvangen en conform interne procedures aan ondergetekende door gezonden. Ik kan als volgt reageren op uw brieven.
[De persoonlijk assistent van klager] heeft contact gezocht met [E] in verband met een mogelijke investering in onroerend goed en fiscale aspecten met betrekking tot zulk een investering. [L] heeft enkele malen kort contact gehad met [de persoonlijk assistent van klager] hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een digitale kennismakingscall op 16 februari van [klager en zijn persoonlijk assistent] met [[L] en verweerder]. In die call is gewezen op het klant- en opdrachtacceptatieproces dat nog moest volgen. Er zijn geen diensten verricht en geen adviezen verstrekt.
De conclusie van [E] in dat klant- en opdrachtacceptatieproces was dat [E] afzag van het uitbrengen van een offerte en concept opdrachtbevestiging aan [klager]. [Verweerder] heeft dat bevestigd in een mail van 5 april 2022 aan [de persoonlijk assistent van klager].
In uw brieven van 27 oktober en 8 november 2022 reageert U namens [klager] op dit besluit en stelt U dat [klager] zich gekrenkt en gediscrimineerd voelt vanwege zijn politieke gezindheid en levensovertuiging.
[E] heeft in haar afweging gekeken naar het profiel van [klager] en van de mogelijke opdracht. [Klager] heeft een achtergrond als Crypto valuta belegger, is woonachtig buiten Nederland, is niet doorverwezen door een lokale [E] zusterfirma en de verzochte advisering betrof een eenmalige opdracht met een door [E] geschatte opdrachtwaarde van circa Eur 2.000. Daarmee zou de mogelijke opdracht een zeer beperkte opdracht zijn van een niet Nederlandse, niet reguliere klant, waar [E] in haar klant- en opdrachtacceptatie terughoudend in is. Naast dat profiel heeft ook de libertaire gedachtengoed een rol gespeeld, niet zozeer dat gedachtengoed zelf waar [E] geen standpunt over heeft, maar meer de actieve rol van [klager] in die beweging als [M] van het [N] en de maatschappelijk beeldvorming omtrent de libertaire beweging.
De bevestiging per mail, door [verweerder], van de achtergrond van het besluit van [E] geeft dan ook niet precies weer wat de beweegredenen van [E] waren. Hoewel [E] meent dat geen sprake is van discriminatie erkent [E] dat de gekozen bewoordingen ongelukkig zijn en wij begrijpen dat [klager] daar aanstoot aan heeft genomen. [E] bied daarvoor aan [klager] haar excuses aan. (…)”
2.12. Op 20 april 2023 heeft klager de klacht tegen verweerder bij de NOB ingediend (…).
2.13. Op 25 april 2023 heeft klager een verzoek ingediend bij het College voor de Rechten van de Mens om te beoordelen of [E] in strijd heeft gehandeld met de wetgeving gelijke behandeling.”
2.2. Aangezien die door de Raad van Tucht vastgestelde feiten in beroep niet zijn betwist, zal de Raad van Beroep van deze feiten uitgaan.
2.3. In aanvulling op die feiten stelt de Raad van Beroep het volgende vast.
2.4. Op 17 november 2023 heeft het College voor de Rechten van de Mens op het verzoek van Klager geoordeeld dat [E] en [O] jegens Klager een verboden onderscheid hebben gemaakt op grond van politieke gezindheid en dat zij de discriminatieklacht van Klager onvoldoende zorgvuldig hebben behandeld.
3.1. Klager verwijt Verweerster in strijd met artikel 1 RBU (eer en waardigheid van het beroep) te hebben gehandeld. Meer in het bijzonder verwijt Klager Verweerster dat zij Klager heeft geweigerd als cliënt vanwege zijn politieke gezindheid, hetgeen in strijd is met de fundamentele mensenrechten. Verweerster had een eigen afweging moeten maken op basis van de bevindingen van de afdeling Klantacceptatie. De kernwaarde van de onafhankelijkheid staat eraan in de weg zich te verschuilen achter de instructies van de afdeling Klantacceptatie, aldus Klager. Hierdoor heeft Verweerster onzorgvuldig, niet behoorlijk en in strijd met de onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep gehandeld. Verweerster heeft een verboden onderscheid gemaakt en dit is in strijd met wet- en regelgeving.
3.2. De Raad van Tucht heeft geoordeeld dat Klager zich niet met succes kan beroepen op schending van artikelen uit het RBU die in het bijzonder de cliëntrelatie betreffen, omdat geen sprake is van een cliëntrelatie tussen Klager en Verweerster. De Raad van Tucht stelt bij de beoordeling van de klacht voorop dat een lid het recht heeft om een opdracht te weigeren. De Raad van Tucht is van oordeel dat Verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. De afdeling Klantacceptatie beslist of een cliëntrelatie kan worden aangegaan. Verweerster is niet bevoegd om deze beslissing te overrulen. Verweerster kan niet inhoudelijk verantwoordelijk worden gesteld voor de beslissing. Verweerster is niet betrokken geweest bij de belangenafweging die de afdeling Klantacceptatie daarbij heeft gemaakt. Verweerster heeft de beslissing enkel gecommuniceerd aan Klager en daarbij de door de afdeling Klantacceptatie aan haar meegedeelde summiere motivering van die beslissing overgenomen. Van overige weigeringsgronden van de afdeling Klantacceptatie was Verweerster niet op de hoogte. Er is geen eigen beoordelingsmoment van Verweerster aan te wijzen.
3.3. De Raad van Tucht heeft de klacht ongegrond verklaard.
4.1. Klager heeft tegen de uitspraak van de Raad van Tucht beroep ingesteld en voert in zijn beroepschrift samengevat het volgende aan.
– Onder de ‘eer en waardigheid van het beroep’, zoals opgenomen in artikel 1 RBU, moet ook de kernwaarde van de onafhankelijkheid worden begrepen.
– Voor zover Verweerster geen beslissingsbevoegdheid had omtrent de keuze om Klager wel of niet als klant te accepteren, had van Verweerster wel mogen worden verwacht dat zij aan de afdeling Klantacceptatie terugkoppelde dat de discriminerende beslissing van die afdeling (wettelijk) verboden was. Verweerster had hierover intern, extern of met een meerdere in overleg kunnen treden.
– Handelen in strijd met de Grondwet en de gelijkebehandelingswetgeving strookt niet met de betamelijkheid van het beroep van belastingadviseur, zodat Verweerster, gelet op onder meer de in acht te nemen normen uit het RBU, tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.
4.2. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend en betwist de klachten over haar handelen.
5.1. De Raad van Beroep stelt voorop dat een NOB-lid niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud van niet aan hem ondergeschikte of onder zijn verantwoordelijkheid handelende collega’s (zie de uitspraak van de Raad van Beroep van 12 december 2017, nr. B 97). Dat laat onverlet dat hij verantwoordelijkheid draagt dat zijn eigen communicatie geen uitlatingen bevat die in strijd zijn met het discriminatieverbod en andere fundamentele mensenrechten.
5.2. Uit het voorgaande volgt dat de omstandigheid dat Verweerster inhoudelijk niet verantwoordelijk is voor de beslissing van de afdeling Klantacceptatie niet wegneemt dat zij wel verantwoordelijk is voor haar communicatie richting Klager, ook voor zover daarin slechts de beslissing van de afdeling Klantacceptatie wordt weergegeven. Van een NOB-lid dat in de relatie tot een (potentiële) cliënt zelfstandig optreedt, mag ten minste worden verwacht dat hij signaleert dat een beslissing een uitlating bevat die in strijd is met het discriminatieverbod en/of andere fundamentele mensenrechten en dat hiervan melding wordt gemaakt bij de (eind)verantwoordelijke voor die beslissing. Aan deze verplichting heeft Verweerster niet voldaan. Daarom is haar handelen tuchtrechtelijk laakbaar. Dat Verweerster de reden van afwijzing niet als discriminerend heeft herkend, dient voor rekening van Verweerster te blijven.
5.3. De Raad van Beroep ziet in het verwijt dat Verweerster tuchtrechtelijk te maken is aanleiding om een schriftelijke waarschuwing als maatregel uit te spreken.
5.4. Hetgeen partijen overigens of anderszins hebben aangevoerd kan niet tot een andersluidend oordeel leiden.
Slotsom
5.5. Het beroep van Klager is gegrond.
De Raad van Beroep ziet geen aanleiding om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten van de wederpartij.
De Raad van Beroep verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de Raad van Tucht, verklaart de klacht gegrond en verstaat dat Verweerster schriftelijk wordt gewaarschuwd.
Aldus gewezen door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. C.D.E.J. Nijman en mr. R. den Ouden, leden van de Raad van Beroep, in tegenwoordigheid van mr. R. Marchal als griffier, en door de voorzitter en de griffier ondertekend op 16 september 2024.