Uitspraak Raad van Tucht 23 oktober 2024 (T 420)
Uitspraak Raad van Tucht 23 oktober 2024 (T 420)
Voorzitter: mr. drs. Chr.Th.P.M. Zandhuis
Lid: mr. P.E. Halprin
Extern lid: mr. dr. F.G.F. Peters
Griffier: mr. N. Veenstra
- Verweerder en zijn collega’s hebben de aangiften inkomstenbelasting 2022 verzorgd voor klager en zijn ex-echtgenote.
- Klager verwijt verweerder dat de ingediende aangiften niet overeenkomen met de bij hem bekende concept-aangiften. Tijdens het aangiftetraject is volgens klager gehandeld in strijd met de artikelen 1 (eer en waardigheid) en 2 (onafhankelijkheid) RBU.
- De Raad van Tucht oordeelt dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt voor de wijze waarop verweerder tijdens het aangiftetraject zijn werkzaamheden heeft verricht.
- Evenmin is verweerder tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor het handelen en/of nalaten van zijn collega’s. De klacht is ongegrond.
Gewezen op de klacht van A, hierna te noemen klager,
tegen
B, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en werkzaam bij kantoor C, hierna te noemen verweerder.
De klacht tegen verweerder is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 20 maart 2024 en is aangevuld op 7 april 2024. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Klager heeft een conclusie van repliek ingediend en verweerder heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Van de zitting op 30 augustus 2024 is een proces-verbaal opgemaakt, dat tegelijk met deze uitspraak wordt verzonden.
2.1. Gelet op wat partijen schriftelijk en mondeling naar voren hebben gebracht, merkt de Raad van Tucht voor dit geding de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
2.2. Op 24 maart 2023 hebben klager en zijn ex-echtgenote (de ex-echtgenote) aan D, partner van kantoor C, opdracht gegeven om de aangiften IB 2022 te verzorgen. Klager en de ex-echtgenote lagen op dat moment in scheiding en D was daarvan op de hoogte.
2.3.1. Op 23 mei 2023 heeft E, een collega van verweerder, per e‑mail stukken opgevraagd bij de ex-echtgenote ten behoeve van de aangiften. Verweerder en D zijn vermeld in de cc van deze e-mail.
2.3.2. Op 26 mei 2023 om 8:34 uur heeft E de onder 2.3.1 vermelde e-mail doorgestuurd naar klager.
2.3.3. Klager heeft op 26 mei 2023 om 14:04 uur als volgt gereageerd:
“Beste [D, verweerder en E],
Even voor de duidelijkheid.
Onderstaande mail doorsturen “ter volledigheid” schiet bij mij volledig in het verkeerde keelgat en roept vragen op over jullie “onafhankelijkheid”
Het gaat om een gezamenlijke aangifte waarbij alle informatie over en weer met elkaar transparant wordt gedeeld.
Ik neem aan dat er verder geen communicatie is waar ik niet van op de hoogte ben.
Mocht deze er onverhoopt wel zijn dan verwacht ik daarvan per omgaande over te worden geïnformeerd en deze te ontvangen.
De antwoorden staan in het blauw bij de vragen.”
2.4.1. Klager ontvangt van verweerder op 7 juni 2023 de eerste conceptaangiften. Uit de eerste conceptaangifte volgt voor klager een te betalen belastingbedrag van € 486. Volgens de eerste conceptaangifte is het door de ex-echtgenote te betalen belastingbedrag nihil.
2.4.2. De ex-echtgenote heeft D verzocht de eerste conceptaangiften te wijzigen.
2.5. Op 19 juni 2023 ontvangt klager de tweede conceptaangiften van D. Uit de tweede conceptaangifte volgt voor klager een te betalen belastingbedrag van € 406. Volgens de tweede conceptaangifte is het door de ex-echtgenote te ontvangen belastingbedrag € 17.963. Op 4 juli 2023 geeft de ex-echtgenote haar akkoord voor deze aangifte. Klager geeft (nog) geen akkoord voor de tweede conceptaangifte.
2.6. Klager en de ex-echtgenote bereiken medio augustus 2023 overeenstemming over de financiële afwikkeling met betrekking tot de aangiften IB 2022. Onderdeel van de overeenstemming is dat klager de tweede conceptaangifte zal goedkeuren.
2.7. Op 15 augustus 2023 heeft klager als antwoord op de e-mail van 19 juni 2023 (zie 2.5) een e-mail aan D gestuurd, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Wil jij mij opnieuw toegang geven om de aangifte goed te keuren?”
2.8.1. E heeft de derde conceptaangiften voorbereid, waarin de onderlinge verdeling van gemeenschappelijke inkomens- en vermogensbestanddelen is gewijzigd. De derde conceptaangiften worden voor interne goedkeuring voorgelegd aan verweerder en verweerder accordeert medio augustus 2023 deze conceptaangiften.
2.8.2. Klager ontvangt op 16 augustus 2023 een nieuwe link om de conceptaangifte goed te keuren. Klager geeft diezelfde dag zijn goedkeuring en de ex-echtgenote elf dagen later.
2.9.1. Klager ontvangt op 27 november 2023 een voorlopige aanslag IB 2022. Volgens de voorlopige aanslag is het door klager te betalen bedrag € 3.817. Klager heeft D gevraagd om een verklaring waarom de voorlopige aanslag afwijkt van de tweede conceptaangiften (zie 2.5).
2.9.2. Op 30 november 2023 heeft D de volgende e-mail gestuurd, waarin, onder meer, het volgende is vermeld:
“De EUR 408 te betalen in een eerdere (concept) versie ging uit van een onderlinge verrekening tussen jou en [de ex-echtgenote], waarbij er na betaling van EUR 408 nog een bedrag van EUR 3.293 aan [de ex-echtgenote] verschuldigd zou zijn. Rekening houdend met de huidige belastingrente zou er eveneens per saldo een bedrag van EUR 3.817 verschuldigd zijn.
Op 16 augustus 2023 hebben wij de definitieve versie van de aangifte in de kantoor C portal klaargezet. De definitieve aangifte gaat uit van een 50/50 verdeling tussen jou en [de ex-echtgenote], waarbij ieder zijn eigen aandeel in de belastingschuld voor zijn/haar rekening neemt, waarbij er onderling niet meer hoeft te worden afgerekend. Deze versie heb jij op 16 augustus 2023 in de kantoor C portal goedgekeurd.”
2.10.1. Klager heeft op 18 december 2023 nogmaals om informatie verzocht. In deze e-mail is, onder meer, het volgende vermeld:
“Hi [D],
Heb je net ook geprobeerd te bellen maar niet gesproken.
Vandaag telefonisch contact gehad met [E] over het verloop van de aangifte.
Nu begrijp ik van [E] dat er ergens in het proces besloten is om een 50/50 verdeling voor de aangifte te hanteren. Door niemand ben ik hiervan op de hoogte gesteld, heb ik geen nieuwe concept aangifte ontvangen en heb ik nooit goedkeuring gegeven aan een 50/50 verdeling.
Van kantoor C had ik op zijn minst mogen verwachten dat ik op de hoogte gesteld zou worden van deze aanpassing.
Het feit dat ik de aangifte heb goedkeurd in het portaal en daarmee op de hoogte zou zijn van de veranderde aangifte schiet echt in het verkeerde keelgat.
Op 15 augustus heb ik gevraagd voor een nieuwe link om de aangifte goed te keuren omdat deze verlopen was. Zoals je kan zien in die mail doe ik dat door te reageren op een mail van 19 juni waarin de scans van oorspronkelijke concept aangifte als bijlage zijn bijgevoegd. Dit is de enige conceptaangifte die bij mij bekend is en de basis waarop ik de aangifte heb goed gekeurd.
Overigens heb ik op 26 mei jl een mail gestuurd waarbij ik al vraagtekens bij jullie onafhankelijkheid. Het gaat om een gezamenlijke aangifte waarbij alle informatie over en weer met elkaar transparant gedeeld hoort te worden.
Dat is duidelijk niet het geval.
Ik verzoek dan ook bij deze een herziening van de aangifte naar de oorspronkelijke aangifte waarin ik € 408,- moet betalen.
Alvast bedankt voor de aanpassing van de aangifte.”
2.10.2. D heeft op 18 december 2023 geantwoord dat hij een en ander zal uitzoeken.
2.11.1. Op 20 december 2023 om 16:31 uur ontvangt klager de volgende e-mail van verweerder:
“Geachte [klager],
De aangifte inkomstenbelasting 2022 die eerder voor u is klaargezet is ingetrokken, u kunt daarom de link uit de vorige mail niet meer gebruiken.”
2.11.2. Klager heeft bij e-mail van 20 december 2023 om 17:27 uur aan verweerder gevraagd waarom hij de onder 2.11.1 vermelde e-mail heeft ontvangen.
2.11.3. E heeft per e-mail van 20 december 2023 om 18:05 uur als volgt gereageerd:
“Vanwege jouw vraag heb ik een en ander gecontroleerd in onze kantoor C portal met betrekking tot jouw aangifte inkomstenbelasting 2022 en de destijds gedeelde informatie.
Ik moest daarvoor even een nieuwe link voor mijzelf activeren en vervolgens deactiveren. Van het deactiveren is een automatisch gegenereerd bericht vanuit de kantoor C portal verzonden. Dit heeft echter geen gevolgen.
Excuus voor het ongemak.”
2.12. Bij e-mail van 25 januari 2024 heeft D nogmaals uitleg gegeven over de inhoud van de ingediende aangiften. De e-mail eindigt aldus:
“We gaan er vanuit dat jullie de eventuele herziening van de ingediende aangiften en het verschil in de te verwachte aanslagen onderling regelen en horen graag van jullie beide of de aangiften herzien moeten worden of niet.”
2.13. Nadat klager bij e-mail van 4 maart 2024 had aangekondigd een aansprakelijkstelling en klacht in te dienen, heeft D bij e-mail van dezelfde datum de zakelijke overeenkomst met klagers bedrijf opgeschort.
2.14. Op de dag van de zitting (30 augustus 2024) was aan klager nog geen definitieve aanslag IB 2022 opgelegd.
Klager verwijt verweerder dat zijn handelen of nalaten in strijd is met artikel 1 (eer en waardigheid) en artikel 2 (onafhankelijkheid) van het Reglement Beroepsuitoefening – de Code of Conduct van de NOB (RBU). Meer concreet verwijt klager verweerder dat het aangiftetraject voor het jaar 2022 onzorgvuldig en niet transparant is verlopen. Klager stelt dat het aangiftetraject onder leiding stond van verweerder. Volgens klager heeft kantoor C hem onvoldoende op de hoogte gehouden van de vorderingen en de inhoud van de conceptaangiften en is zonder zijn medeweten een aangepaste aangifte ingediend. De voorlopige aanslag IB heeft geleid tot een veel hoger te betalen bedrag aan belasting (€ 3.817) dan waarover hij is voorgelicht (€ 406). Klager is samengevat van mening dat zijn (financiële) belangen bij het aangiftetraject onvoldoende zijn behartigd. Verweerder had als directeur van kantoor C D moeten aanspreken op diens gedrag, aldus klager.
Verweerder stelt dat de klacht ongegrond moet worden verklaard. Verweerder voert aan dat hij enkel heeft gecontroleerd of de conceptaangiften, die door E waren voorbereid, in overeenstemming waren met fiscale wet- en regelgeving. Verweerder heeft nooit persoonlijk contact gehad met klager. De vermelding in de (cc van) e‑mails is het gevolg van de instellingen van het aangifteprogramma, omdat verweerder de conceptaangiften intern heeft geaccordeerd. Verweerder stelt verder dat hij niet op de hoogte was van het handelen en nalaten van D en evenmin verantwoordelijk is voor zijn handelen en nalaten, omdat hij werknemer is van kantoor C en D bestuurder.
5.1.1. Artikel 1 RBU (eer en waardigheid) bepaalt dat een lid gehouden is zijn werkzaamheden op een eerlijke, zorgvuldige en behoorlijke wijze te verrichten, zich te houden aan wet- en regelgeving en zich verder te onthouden van al wat overigens in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep.
5.1.2. Artikel 2, lid 1 en lid 2, RBU (onafhankelijkheid) bepalen dat een lid behoort te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar kunnen komen en dat het een lid niet geoorloofd is werkzaamheden te verrichten die onverenigbaar zijn met de onafhankelijkheid van een belastingadviseur.
5.2.1. Ten aanzien van de rol van verweerder bij het aangiftetraject overweegt de Raad van Tucht als volgt. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij – anders dan hij in de stukken heeft betoogd – ook ná juni 2023 werkzaamheden heeft verricht voor klager en de ex-echtgenote. Naar aanleiding van de zitting is het volgende als onbestreden gesteld komen vast te staan over de werkwijze bij kantoor C:
– D is partner bij kantoor C en belast met het kantoormanagement. D was de contactpersoon van klager en de ex-echtgenote en tevens verantwoordelijk voor de facturering aan klager en de ex-echtgenote.
– E was werkzaam bij kantoor C en heeft op instructie van D aangiftewerkzaamheden IB 2022 voor klager en de ex-echtgenote verricht. E was niet tekenbevoegd. De door hem opgestelde conceptaangiften werden voor een vaktechnische toets voorgelegd aan verweerder.
– Verweerder toetste de door E opgestelde conceptaangiften op fiscaalrechtelijke juistheid. Nadat verweerder intern akkoord gaf, werden de conceptaangiften door E via het aangiftesysteem naar klager en de ex-echtgenote verstuurd.
– Verweerder heeft de drie versies van de conceptaangiften voor klager en de ex-echtgenote intern op fiscaalrechtelijke juistheid getoetst en goedgekeurd.
– Voordat verweerder intern akkoord gaf voor de derde conceptaangiften (zie 2.8.1), heeft hij bij D dan wel E geverifieerd of het de bedoeling was dat de onderlinge verdeling van de gezamenlijke inkomens- en vermogensbestanddelen werd gewijzigd, waarop hij kreeg te horen dat dat het geval was.
– Op 16 augustus 2023 is naar klager en de ex-echtgenote een nieuwe link gestuurd om toestemming te geven voor de derde conceptaangiften.
– Nadat zowel klager als de ex-echtgenote akkoord hebben gegeven (zie 2.8.2) zijn de aangiften automatisch ingediend bij de Belastingdienst.
Gelet op bovenstaande rolverdeling is geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. Verweerder was alleen verantwoordelijk voor de fiscaalrechtelijke juistheid van de conceptaangiften. Hij toetste of de door E opgestelde aangiften in overeenstemming waren met fiscale wet- en regelgeving. Alle versies van de conceptaangiften voldeden volgens verweerder aan deze vaktechnische toets. Klager heeft ter zitting ook te kennen gegeven dat hij geen aanmerkingen heeft op de fiscaalrechtelijke juistheid van de uiteindelijk ingediende aangiften, maar dat hij verweerder verwijt dat hij niet is geïnformeerd over de gewijzigde onderlinge verdeling van de gezamenlijke inkomens- en vermogensbestanddelen in de derde conceptaangiften. De Raad van Tucht is echter van oordeel dat verweerder mocht afgaan op wat D hem heeft meegedeeld – en E heeft verwerkt in de derde conceptaangiften – over de gewijzigde onderlinge verdeling. D was de contactpersoon van klager en de ex-echtgenote. Gesteld noch gebleken is dat verweerder had moeten twijfelen aan hetgeen D hem over de gewijzigde onderlinge verdeling meedeelde naar aanleiding van de vraag die hij D daarover had gesteld, zodat verweerder geen verwijt kan worden gemaakt dat hij niet heeft geverifieerd bij klager of die mededeling juist was.
5.2.2. Voor zover klager stelt dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt omdat de e-mail van E van 23 mei 2023 niet aan hem was geadresseerd (zie 2.3.1), volgt de Raad van Tucht hem niet. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat E niet werkzaam was onder zijn verantwoordelijkheid. Verweerder is in beginsel als NOB-lid niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor de werkzaamheden die zijn verricht door niet aan hem ondergeschikte of onder zijn verantwoordelijkheid handelende collega’s (vergelijk de uitspraak van de Raad van Beroep van 12 december 2017, B97). De Raad van Tucht ziet in het onderhavige geval geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. Bovendien heeft E de omissie kort daarna, op 26 mei 2023, hersteld door de e-mail alsnog naar klager door te sturen.
5.3. Het overige door klager gewraakte handelen (en nalaten) heeft betrekking op D. D is echter geen lid van de NOB en zijn handelen en nalaten is niet aan de tuchtrechtspraak van de NOB onderworpen. Klagers betoog dat verweerder D had moeten aanspreken op diens gedrag en dat verweerder medeverantwoordelijk is voor het gedrag van D, slaagt niet. Tussen partijen is niet in geschil dat D partner is van kantoor C en verweerder werknemer. Ook wat betreft D geldt daarom dat verweerder in beginsel als NOB-lid niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor diens werkzaamheden (vergelijk de hiervoor in 5.2.2 genoemde uitspraak van de Raad van Beroep). De Raad van Tucht ziet geen aanleiding om in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken.
5.4. Voor zover klager stelt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 2 RBU (onafhankelijkheid), heeft hij die stelling onvoldoende onderbouwd en daardoor niet voldaan aan zijn stelplicht.
5.5. Zoals tijdens de zitting is besproken, komt de Raad van Tucht niet toe aan de in het klachtschrift gedane verzoeken, omdat in een tuchtprocedure geen opdrachten kunnen worden gegeven aan verweerder.
5.6. De conclusie luidt dat van schending van de artikelen 1 en 2 RBU door verweerder geen sprake is. De klacht zal ongegrond worden verklaard.
De Raad van Tucht ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Raad van Tucht verklaart de klacht tegen B ongegrond.
De beslissing is genomen door mr. drs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, mr. P.E. Halprin en mr. dr. F.G.F. Peters, respectievelijk voorzitter, lid en extern lid van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 30 augustus 2024 in aanwezigheid van mr. N. Veenstra als griffier.
De schriftelijke weergave van de beslissing – dat wil zeggen de uitspraak als bedoeld in het Reglement Tuchtzaken – is door voorzitter en griffier ondertekend op 23 oktober 2024.