Uitspraak Raad van Tucht 5 december 2023 (T 412)
Uitspraak Raad van Tucht 5 december 2023 (T 412). Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld waarop de Raad van Beroep uitspraak heeft gedaan op 16 september 2024 (B 118)
Voorzitter: mr. drs. Chr.Th.P.M. Zandhuis
Lid: mr. drs. R.M. Bos-Schepers
Extern lid: mr. drs. V.F.R. Woeltjes
Griffier: mr. N. Veenstra
- Klager is geweigerd als cliënt van verweerder.
- Toetsingskader indien geen sprake is van een cliëntrelatie tussen klager en verweerder. Heeft verweerder bij het weigeren van klager als cliënt gehandeld in strijd met artikel 1 RBU: de eer en waardigheid van het beroep?
- De Raad van Tucht is van oordeel dat verweerders handelwijze bij het weigeren van klager als cliënt niet leidt tot de conclusie dat haar tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt.
Gewezen op de klacht van A, hierna te noemen klager,
tegen
B, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en werkzaam bij C, hierna te noemen verweerder.
De klacht tegen verweerder is bij de Raad van Tucht binnengekomen op 20 april 2023. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Klager heeft een conclusie van repliek ingediend en verweerder heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Verweerder heeft op 23 oktober 2023 een nader stuk met twee bijlagen ingediend.
Van het verhandelde ter zitting van 10 november 2023 is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak wordt verzonden.
2.1. Gelet op wat partijen schriftelijk en mondeling naar voren hebben gebracht, merkt de Raad van Tucht voor dit geding de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
2.2. Klager heeft een buitenlandse nationaliteit en woont in het buitenland.
2.3. Klager heeft in 2021 drie onroerende zaken in Nederland gekocht met een koopsom van in totaal € 13.852.080. In de koopsom is een bedrag van € 2.404.080 aan omzetbelasting begrepen.
2.4. De persoonlijk assistent van klager heeft zich in februari 2022 gewend tot C voor fiscaal advies met betrekking tot de in 2.3 vermelde transacties.
2.5. Op 16 februari 2022 heeft er een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen klager, zijn persoonlijk assistent, verweerder en een collega van verweerder: D.
2.6. Op 25 februari 2022 stuurt de persoonlijk assistent van klager de volgende e-mail naar verweerder:
“(…)
Zouden jullie mij de nodige informatie kunnen bezorgen om [klager] klant te maken?
Hij zou graag nog verder ingaan op bepaalde zaken en zou dit zo snel mogelijk opvolgen. (…)”
2.7. Verweerder heeft op 1 maart 2022 per e-mail hierop als volgt gereageerd:
“(…)
Ik zou dan graag een kopie van het paspoort van [klager] ontvangen, ik kan dan ons acceptatieproces opstarten. Ik neem aan dat wij onze werkzaamheden voor [klager] (in privé) zouden verrichten (en niet voor bijv. een entiteit van [klager]).
Na dat proces kan ik de opdrachtbevestiging opmaken. Uiteraard wat mij betreft met het uitgangspunt om deze te richten op de specifieke door jullie gewenste assistentie. Het zou dus prettig zijn om nog even jullie wensen / gedachten op een rijtje te zetten, zodat ik ook een indicatie kan geven van de door ons uit te voeren werkzaamheden en kosten. (…)”
2.8.1. De persoonlijk assistent heeft op 3 maart 2022 een kopie van het paspoort van klager verstrekt en heeft op 8 maart 2022 om 10:56 uur de volgende e-mail gestuurd:
“(…)
Hebben jullie onderstaande mail goed ontvangen? Is er al nieuws verder? Kunnen wij binnenkort terug een call in plannen om alles zo snel mogelijk kort te sluiten? Wij zouden waarschijnlijk nog een appartement in het gebouw willen aankopen en zitten te wachten om nog verder advies te kunnen vragen om dit direct juist te doen. (…)”
2.8.2. Verweerder reageert bij e-mail van 8 maart 2022 om 18:04 uur als volgt:
“(…)
Zeker, onderstaand bericht in goede orde ontvangen. Ik heb e.e.a. in gang gezet voor wat betreft ons acceptatieproces. Ik ga proberen om dat intern zsm geregeld te krijgen.
Indien dat allemaal ok is, ontvang je daarna de opdrachtbevestiging en kunnen we een telefonisch overleg inplannen. Ik verwacht dat dat volgende week is. Dan kunnen we verder op jullie vragen inzoomen. Is dat goed? Ondertussen zal ik met D alvast kijken in onze agenda’s wat past volgende week, dan kunnen we in elk geval alvast een paar timeslots voorstellen. (…)”
2.9.1. Op 31 maart 2022 stuurt de afdeling Klantacceptatie van C (hierna: de afdeling Klantacceptatie) de volgende e-mail naar, onder meer, verweerder:
“(…)
Zie onderstaand de reactie van (…) op deze klant. Uit onderzoek kwamen geen negatieve
bevindingen naar boven. Echter, het actief libertarisch gedachtegoed is uiteindelijk de reden dat wij aan [klager] geen diensten zullen leveren.
Ik hoop jullie hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.(…)”
2.9.2. Bij e-mail van 5 april 2022 bericht verweerder de persoonlijk assistent van klager als volgt: “(…)
Inmiddels heb ik terugkoppeling ontvangen vanuit het acceptatieteam. De conclusie is helaas dat wij niet kunnen starten met onze dienstverlening, ik kan je dan ook geen opdrachtbevestiging toesturen. Uit het acceptatieonderzoek (wwft etc.) kwamen in eerste instantie geen negatieve bevindingen naar boven. Uit het onderzoek bleek echter ook, en ik wil daar graag transparant over zijn, het libertarisch gedachtegoed van [klager] en dat sluit niet aan bij de strategie van C en de purpose / rol in de maatschappij die wij als C nastreven.
Op basis daarvan kunnen wij helaas [klager] niet als cliënt aan ons verbinden.
Ik wil je/jullie in elk geval danken voor de prettige kennismaking en wens jullie beiden alle goeds. (…)”
2.10. Bij brieven van 27 oktober 2022 en 8 november 2022 heeft klager aansprakelijkstellingen aan C gestuurd met – voor zover hier van belang – de volgende inhoud:
“(…)
Tot ons kantoor heeft zich gewend [klager]. [Klager] heeft in het verleden contact gehad met u en uw kantoor voor fiscale bijstand, in het bijzonder met betrekking tot het terugvorderen van betaalde omzetbelasting. Nadat u met [klager] reeds tot een begin van samenwerking
was gekomen, ontving (…) – de personal assistent van [klager] – plots het e-mailbericht
van 5 april jl. van [verweerder] (bijlage). [Klager] zou bij nader inzien toch niet welkom zijn als
klant van C vanwege zijn “Libertarische gedachtegoed”. Dat bericht heeft [klager] gekrenkt en hem gediscrimineerd doen voelen. [Klager] werd gediscrimineerd vanwege zijn politieke gezindheid of levensovertuiging, en helder is dat zulks niet mag.
Deze brief strekt ertoe om alle lopende termijnen te sauveren zolang [klager] zich beraadt omtrent de te nemen (rechts)maatregelen. [Klager] overweegt het College van de Rechten van de Mens, de Accountantskamer, de civiele rechter en strafrechtelijke aangifte; [klager] neemt de kwestie hoog op en behoudt zich vooralsnog alle rechten voor. [Klager] stelt C middels deze brief aansprakelijk voor zijn schade, protesteert (eens te meer) tegen de (kwaliteit van de) dienstverlening (artikel 6:89 BW), en stuit middels deze schriftelijke mededeling ook alle lopende verjaringstermijnen (artikel 3:310 jo. 317 BW). Voor zover het op mijn weg ligt om u te adviseren, doet u er verstandig aan om het dossier en de bewijsmiddelen goed te bewaren. (…)”
2.11. C heeft bij brief van 18 november 2022 als volgt gereageerd op de aansprakelijkstelling:
“(…)
Uw brieven van 27 oktober en 8 november 2022 aan C zijn in goede orde ontvangen en conform interne procedures aan ondergetekende door gezonden. Ik kan als volgt reageren op uw brieven.
[De persoonlijk assistent van klager] heeft contact gezocht met C in verband met een mogelijke investering in onroerend goed en fiscale aspecten met betrekking tot zulk een investering. D heeft enkele malen kort contact gehad met [de persoonlijk assistent van klager] hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een digitale kennismakingscall op 16 februari van [klager en zijn persoonlijk assistent] met D en verweerder. In die call is gewezen op het klant- en opdrachtacceptatieproces dat nog moest volgen. Er zijn geen diensten verricht en geen adviezen verstrekt.
De conclusie van C in dat klant- en opdrachtacceptatieproces was dat C afzag van het uitbrengen van een offerte en concept opdrachtbevestiging aan [klager]. [Verweerder] heeft dat bevestigd in een mail van 5 april 2022 aan [de persoonlijk assistent van klager].
In uw brieven van 27 oktober en 8 november 2022 reageert U namens [klager] op dit besluit en stelt U dat [klager] zich gekrenkt en gediscrimineerd voelt vanwege zijn politieke gezindheid en levensovertuiging.
C heeft in haar afweging gekeken naar het profiel van [klager] en van de mogelijke opdracht. [Klager] heeft een achtergrond als Crypto valuta belegger, is woonachtig buiten Nederland, is niet doorverwezen door een lokale C zusterfirma en de verzochte advisering betrof een eenmalige opdracht met een door C geschatte opdrachtwaarde van circa Eur 2.000. Daarmee zou de mogelijke opdracht een zeer beperkte opdracht zijn van een niet Nederlandse, niet reguliere klant, waar C in haar klant- en opdrachtacceptatie terughoudend in is. Naast dat profiel heeft ook de libertaire gedachtengoed een rol gespeeld, niet zozeer dat gedachtengoed zelf waar C geen standpunt over heeft, maar meer de actieve rol van [klager] in die beweging (…) en de maatschappelijk beeldvorming omtrent de libertaire beweging.
De bevestiging per mail, door [verweerder], van de achtergrond van het besluit van C geeft dan ook niet precies weer wat de beweegredenen van C waren. Hoewel C meent dat geen sprake is van discriminatie erkent C dat de gekozen bewoordingen ongelukkig zijn en wij begrijpen dat [klager] daar aanstoot aan heeft genomen. C bied daarvoor aan [klager] haar excuses aan. (…)”
2.12. Op 20 april 2023 heeft klager de klacht tegen verweerder bij de NOB ingediend (zie onder 3).
2.13. Op 25 april 2023 heeft klager een verzoek ingediend bij het College voor de Rechten van de Mens om te beoordelen of C in strijd heeft gehandeld met de wetgeving gelijke behandeling.
3. Klager verwijt verweerder in strijd met artikel 1 van het Reglement Beroepsuitoefening – de Code of Conduct van de NOB (RBU; de eer en waardigheid van het beroep) te hebben gehandeld. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat zij klager heeft geweigerd als cliënt van C vanwege zijn politieke gezindheid, hetgeen in strijd is met de fundamentele mensenrechten. Verweerder had een eigen afweging moeten maken op basis van de bevindingen van de afdeling Klantacceptatie. De kernwaarde van de onafhankelijkheid staat eraan in de weg om zich te verschuilen achter de instructies van de afdeling Klantacceptatie. Hierdoor heeft verweerder onzorgvuldig, niet behoorlijk en in strijd met de onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep gehandeld. Verweerder heeft een verboden onderscheid gemaakt en dit is in strijd met wet- en regelgeving.
4. Verweerder stelt dat de klacht ongegrond moet worden verklaard. Verweerder voert aan dat het niet haar beslissing maar die van C was om klager te weigeren als cliënt. Verweerder heeft die beslissing enkel gecommuniceerd. Verweerder valt geen tuchtrechtelijk verwijt te maken omdat zij niet inhoudelijk verantwoordelijk is voor de beslissing van C en niet betrokken was bij de afweging van de afdeling Klantacceptatie. Verweerder heeft op transparante wijze willen communiceren en heeft de beslissing van C op dat moment niet in het licht gezien van mogelijke (on)gelijke behandeling.
Toetsingskader
5.1.1. Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van een cliëntrelatie tussen klager en verweerder. Het ontbreken van een cliëntrelatie tussen klager en verweerder brengt mee dat klager zich niet met succes kan beroepen op schending van artikelen uit het RBU die in het bijzonder de cliëntrelatie betreffen, zoals de door klager aangevoerde schending van de onafhankelijkheid in artikel 2 RBU. De Raad van Tucht kan de klacht daarom alleen beoordelen op mogelijke strijdigheid met artikel 1 RBU: de eer en waardigheid van het beroep. Daarvoor verwijst de Raad van Tucht ter vergelijking naar zijn uitspraak van 16 november 2015, T 344 en de uitspraak van de Raad van Beroep van 16 oktober 2013, B 86.
5.1.2. Artikel 1 RBU (eer en waardigheid) bepaalt dat een lid gehouden is zijn werkzaamheden op een eerlijke, zorgvuldige en behoorlijke wijze te verrichten, zich te houden aan wet- en regelgeving en zich verder te onthouden van al wat overigens in strijd is met de eer en waardigheid van het beroep.
Beoordeling van de klacht
5.2.1. De Raad van Tucht stelt bij de beoordeling van de klacht voorop dat een lid het recht heeft om een opdracht te weigeren. Klager heeft ter zitting erkend dat verweerder (althans C) vrij was om hem als cliënt te weigeren, maar niet vanwege zijn politieke gezindheid, en stelt dat de beslissing om hem als klant te weigeren niet op deze wijze had mogen worden gecommuniceerd door verweerder. Volgens klager is sprake van discriminatie en heeft verweerder daarom tijdens het communicatieproces in strijd met de eer en waardigheid van het beroep gehandeld.
5.2.2. De Raad van Tucht is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de afdeling Klantacceptatie beslist of een cliëntrelatie kan worden aangegaan en dat verweerder niet bevoegd is om deze beslissing te overrulen. De beslissing om klager als cliënt te weigeren was daarmee een zelfstandige beslissing van de afdeling Klantacceptatie en verweerder kan niet inhoudelijk verantwoordelijk worden gesteld voor die beslissing. Evenmin is gesteld of gebleken dat verweerder betrokken is geweest bij de belangenafweging die de afdeling Klantacceptatie daarbij heeft gemaakt. Verweerder heeft de beslissing van de afdeling Klantacceptatie – in haar rol van de betrokken professional – enkel gecommuniceerd aan klager en daarbij de door de afdeling Klantacceptatie aan haar meegedeelde summiere motivering van die beslissing overgenomen (zie 2.9.1 en 2.9.2). Van overige weigeringsgronden van de afdeling Klantacceptatie was verweerder niet op de hoogte. Naar het oordeel van de Raad van Tucht is dit de context waarin de e-mail van verweerder aan (de persoonlijk assistent van) klager van 5 april 2022 moet worden gezien. Anders dan klager betoogt, is er geen eigen beoordelingsmoment van verweerder aan te wijzen; C zou immers de potentiële contractspartij van klager worden en niet verweerder. Verweerder valt tuchtrechtelijk dus geen verwijt te maken ten aanzien van de beslissing om klager als cliënt te weigeren. Dat verweerder op transparante wijze de enige haar bekende weigeringsgrond van de afdeling Klantacceptatie heeft overgebracht aan klager, is evenmin tuchtrechtelijk laakbaar, integendeel. Dat klager door de weigering van de opdracht verrast was, is denkbaar, maar dat maakt niet dat verweerder van de hiervoor geschetste handelwijze een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Slotsom
5.3. Gelet op het voorgaande moet de klacht ongegrond worden verklaard.
De Raad van Tucht ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Raad van Tucht verklaart de klacht tegen B ongegrond.
De beslissing is genomen door mr. drs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, mr. drs. R.M. Bos-Schepers en mr. drs. V.F.R. Woeltjes, respectievelijk voorzitter, lid en extern lid van de door de voorzitter van de Raad van Tucht voor de behandeling van deze klacht samengestelde Kamer, op 10 november 2023 in aanwezigheid van mr. N. Veenstra, griffier.
De schriftelijke weergave van de beslissing ‑ dat wil zeggen de uitspraak als bedoeld in het Reglement Tuchtzaken ‑ is door voorzitter en griffier ondertekend op 5 december 2023.