Uitspraak Raad van Beroep 1 februari 2005

Uitspraak Raad van Beroep 1 februari 2005

Voorzitter: Franken
Leden: Smit, Simons
Griffier: Van Scharrenburg

1.1. Klager exploiteert een recreatiepark. Verweerder is eigenaar van één van de op het recreatiepark gelegen bungalows. Ten behoeve van het beheer van het recreatiepark wordt aan de eigenaren van de bungalows ieder jaar een bedrag aan servicekosten in rekening gebracht. Tussen Klager en de eigenaren, die zich hebben verenigd in een vereniging (hierna: de Vereniging), is een conflict ontstaan over de hoogte van die servicekosten. Klager heeft de eigenaren een verhoging van de servicekosten aangekondigd, en dit voornemen wordt door de eigenaren aangevochten in een civiele procedure. Een maatschap van belastingadviseurs, vertegenwoordigd door Verweerder, heeft aan het bestuur van de Vereniging commentaar uitgebracht op onder meer een exploitatieoverzicht van het recreatiepark over 2002. In verband met een comparitie die in de civiele procedure was bevolen, is dit commentaar met dagtekening later nogmaals uitgebracht, nu evenwel niet ondertekend door Verweerder maar door een kantoorgenoot. Verweerder heeft die rapportages betiteld als een vriendendienst waarvoor geen vergoeding in rekening is gebracht. Verweerder heeft onderzoek verricht naar de argumenten en offertes waarmee Klager de verhoging rechtvaardigde van het bedrag aan servicekosten. Een verslag van dit onderzoek is opgenomen in de rapportages. In verband met dit onderzoek heeft Verweerder contact gehad met de persoon wiens naam stond vermeld onder een aan Klager gerichte offerte. De informatie die deze functionaris aan Verweerder heeft verstrekt wijkt af van door Klager aangevoerde feitelijke informatie.

2.1. Bij de behandeling van de klacht heeft de Raad tot uitgangspunt genomen dat het beroep van belastingadviseur de behartiging van individuele belangen met zich brengt, zodat van een lid van de NOB niet zonder meer mag worden verlangd dat de van zijn hand afkomstige schrifturen objectief zijn. Wel mag van een lid van de NOB worden verwacht dat hij in zijn professionele uitingen de schijn van belangenverstrengeling voorkomt en tegengaat. Het zou daarom de voorkeur van de Raad hebben gehad indien Verweerder meer afstand in acht had genomen bij de totstandkoming van de rapportages. De Raad komt evenwel tot de slotsom dat het de bezwaren tegen de handelwijze van Verweerder niet van voldoende gewicht acht om het gewraakte optreden van Verweerder tot klachtwaardig te bestempelen. In de gegeven omstandigheden vermag de Raad niet in te zien op welke wijze Verweerder de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur zou hebben geschonden bij het inwinnen van informatie bij een medewerker van een zakenrelatie van Klager.

2.2. De Raad van Tucht heeft de klacht ongegrond verklaard.

3.1. In de procedure voor de Raad van Beroep voert Verweerder een grief aan tegen de uitspraak van de Raad van Tucht. De Raad van Beroep overweegt dat het hiervoor weergegeven oordeel van de Raad van Tucht geen blijk geeft van een onjuiste opvatting van hetgeen in de Statuten en Reglementen van de NOB is bepaald dan wel van enige andere rechtsregel, en, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige, mede gelet op art. 13, tweede lid, Reglement Tuchtzaken, in beroep niet met vrucht kan worden bestreden. Het oordeel is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

De Raad van Beroep verwerpt het beroep.

Gerelateerd