Uitspraak Raad van Beroep 11 januari 1999

Uitspraak Raad van Beroep 11 januari 1999

Voorzitter : Franken
Leden : Langeveld, Savelbergh
Griffier : De Kroon

1.1. X, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) is reeds jaren adviseur van A, die samen met zijn broers en zuster (Y) is verwikkeld in de afhandeling van de nalatenschap van hun moeder. Deze heeft tijdens haar leven aan A renteloze leningen verstrekt. A heeft het kantoor van X verzocht hem te adviseren over de fiscale gevolgen van rentebetalingen achteraf. Een medewerkster van het kantoor van X heeft aan Y een brief verzonden waarin de indruk wordt gewekt dat ook namens Y afspraken zijn gemaakt met de Belastingdienst. Daarmee zou het kantoor, waar X zich voor verantwoordelijk heeft gesteld, hebben gehandeld in strijd met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur. X meent dat de brief louter informatief van aard is.

2.1. De Raad van Tucht heeft de klacht ten dele gegrond verklaard, doch onvoldoende reden aanwezig geacht om een maatregel op te leggen.

2.2. Zowel X als Y hebben tegen de uitspraak van de Raad van Tucht een beroep ingesteld.

3.1. Op het beroep van X overweegt de Raad van Beroep:

3.1.1. De eerste klacht van X berust op een onjuiste lezing van de uitspraak van de Raad van Tucht en mist derhalve feitelijke grondslag. De tweede klacht borduurt hierop voort: anders dan X meent heeft de Raad van Tucht slechts overwogen dat het op zijn weg ligt aannemelijk te maken dat de in de brief gewekte indruk dat afspraken zijn gemaakt met de Belastingdienst onjuist is. Daarbij heeft de Raad van Tucht terecht overwogen dat een belastingadviseur zich in contacten met de Belastingdienst over de gevolgen van een erfenis terughoudend en met een voorbehoud van (voor)overleg, moet opstellen indien daarbij de aangelegenheden van anderen (niet-cliënten) ter sprake komen.

3.1.2. Nu niet blijkt dat X aannemelijk heeft gemaakt aldus te hebben gehandeld, faalt zijn klacht dat de correcte regels van procesrecht geschonden zijn.

3.2. Op het beroep van Y overweegt de Raad van Beroep:

3.2.1. De Raad van Beroep treedt niet in de beoordeling van de feiten zoals die door de Raad van Tucht zijn gewaardeerd en vastgesteld, tenzij die waardering of vaststelling onbegrijpelijk zijn in het licht van klachten over de inbreuk op de wet, de statuten van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs of haar reglementen.

3.2.2. Het Reglement Tuchtzaken van de Orde voorziet slechts in een bevoegdheid om bij gegrondheid van klachten over leden van haar beroepsgroep, tuchtrechtelijke maatregelen op te leggen doch niet in een dwingende verplichting daartoe. Hetzelfde geldt met betrekking tot de mogelijkheid tot kostenveroordeling.

3.2.3. Voornoemd Reglement voorziet ook niet in de rechtsmacht een belastingadviseur te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade of de nog te leiden schade. Aan de tuchtrechter staat uitsluitend ter beoordeling of het optreden van een belastingadviseur in strijd komt met de eer en waardigheid van zijn beroep.

3.2.4. De klacht dat het bestaan van een kwalijke intentie geen noodzakelijke voorwaarde is voor het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel is op zichzelf gezien juist maar wordt in het onderhavige geval tevergeefs voorgesteld omdat de Raad van Tucht deze overweging ten overvloede heeft gegeven.

De Raad van Beroep verwerpt beide beroepen.

Gerelateerd