Uitspraak Raad van Beroep 30 mei 1997

Uitspraak Raad van Beroep 30 mei 1997

Voorzitter : Franken
Leden : Langeveld, Rood
Griffier : De Kroon

1.1. X, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs is van 1991 tot het najaar 1994 belastingadviseur geweest van A in privé en van de vennootschappen waarin A direct of indirect aandeelhouder was. Daartoe verrichtte X tevens werkzaamheden die lagen op het terrein van een administratie-consulent. In 1993 zijn A c.s. overgestapt op een nieuw boekhoudingssysteem, hetgeen niet zonder problemen verliep. Eind 1994 heeft B, de opvolger van X aan A c.s. gerapporteerd over de stand van zaken zoals hij die bij de aanvang van zijn werkzaamheden aantrof.
A verwijt X ondeskundig dan wel meer dan incidenteel slordig handelen, bewust verzuim schadebeperkende maatregelen te treffen, het uitbrengen van declaraties die niet in overeenstemming zijn met de aard, de omvang en het belang van de verrichte werkzaamheden alsmede het uitoefenen van ongeoorloofde druk op hem om declaraties te betalen door afgifte te weigeren van bepaalde stukken.

1.2. De Raad van Tucht stelt A in het gelijk.

2.1. De grieven tegen het oordeel van de Raad van Tucht dat X op bepaalde punten jegens A ernstig tekort is geschoten als belastingadviseur, zoals het feit dat X relevante stukken achterhield om aldus betaling van de declaraties af te dwingen, worden tevergeefs voorgesteld nu de vaststelling en de waardering van de feiten is voorbehouden aan de Raad van Tucht als feitenrechter. Dit is slechts anders indien de vaststelling of de waardering van die feiten onbegrijpelijk is in het licht van de naar voren gebrachte klachten en het daartegen gevoerde verweer. Hiervan is de Raad van Beroep echter niet gebleken.

2.2. Voorzover X met zijn grief tegen het oordeel van de Raad van Tucht dat hij te lage management-fees heeft berekend, tot uitdrukking wil brengen dat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt omdat dit niet ter beoordeling staat van iemand die een rapport opmaakt, faalt deze grief nu X voor A niet alleen optrad als administratie-consulent doch tevens als belastingadviseur. Naar het oordeel van de Raad van Beroep mag van een professioneel belastingadviseur worden verwacht dat hij uit eigen beweging handelt om nadeel voor zijn cliënt te voorkomen.

2.3. De grief tegen het oordeel van de Raad van Tucht dat de declaraties marginaal toetsend te hoog zijn, met namen gelet op de door X in rekening gebrachte uren voor de uitgebrachte tussentijdse jaaroverzichten, berust deels op een onjuiste lezing van de uitspraak en is voor het overige voorbehouden aan de Raad van Tucht als feitenrechter.
Anders dan X kennelijk meent heeft de Raad van Tucht aan dit oordeel niet alleen het aantal in rekening gebrachte uren voor de tussentijdse overzichten ten grondslag gelegd doch uitdrukkelijk ook zijn ondeskundig en verwijtbaar slordige handelen.

2.4. De grief tegen het oordeel van de Raad van Tucht dat op grond van de bitse toonzetting niet met een waarschuwing kan worden volstaan en de maatregel van een schriftelijke berisping geboden is, kan A niet baten aangezien de door de Raad van Tucht geconstateerde tekortkomingen naar het oordeel van de Raad van Beroep dermate ernstig en talrijk zijn dat deze op zichzelf beschouwd reeds een schriftelijke berisping rechtvaardigen.

De Raad van Beroep verwerpt het beroep.

Gerelateerd