Uitspraak Raad van Beroep 31 juli 2006 (B 06/56)

Uitspraak Raad van Beroep 31 juli 2006 (B 06/56)

Voorzitter: Franken
Leden: Wackie Eysten, Simons
Griffier: Van Scharrenburg

1.1. Na verwijzing door de advocaat van Klager is Klager in contact getreden met Verweerder. Klager heeft Verweerder opdracht gegeven hem bij te staan en te adviseren. Klager was op dat moment in discussie met de Belastingdienst over de heffing van loonbelasting, en over overdrachtswinst na de aan- en verkoop van een pand. Verweerder heeft in zijn advisering voorrang gegeven aan de kwestie met het pand. Daartoe heeft Verweerder gepoogd een gesprek te organiseren met de Belastingdienst, maar een dergelijk gesprek werd herhaaldelijk uitgesteld van de zijde van de Belastingdienst. Verweerder heeft vervolgens schriftelijk uitleg omtrent het pand verschaft aan de Belastingdienst zonder hierover vooraf volledig geïnformeerd te zijn door Klager. Klager heeft nimmer opheldering verschaft over inkomensstromen uit het verleden. Verweerder heeft met betrekking tot de loonbelastingkwestie een pro-forma beroepschrift ingediend bij het Hof. Voor de door het Hof gegeven inleverdatum voor de motivering van het beroepschrift heeft Verweerder een aantal malen uitstel verzocht. Verweerder heeft zijn werkzaamheden verricht op basis van een voorschot. Aan Klager zijn steeds pro-forma facturen gestuurd om inzicht te geven in het verbruik van het voorschot. Na beëindiging van de relatie tussen Klager en Verweerder heeft een andere adviseur de loonbelastingkwestie overgenomen. De aanslag is vervolgens teruggebracht naar nihil.

2.1. Ter zake van de loonbelastingkwestie acht de Raad van Tucht de werkwijze van Verweerder niet verwijtbaar. De Raad van Tucht merkt hierbij op dat – gezien de uiteindelijk vlotte afhandeling van de loonbelastingkwestie – Verweerder deze kwestie bij voorkeur een hogere prioriteit had kunnen geven. De door Verweerder gemaakte keuzes zijn echter, mede in het licht van de door Verweerder genomen beschermingsmaatregelen, niet klachtwaardig. Mety betrekking tot de declaraties geldt het volgende. De Raad van Tucht is bevoegd het declaratiegedrag van Verweerder marginaal te toetsen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de facturen van Verweerder een summiere omschrijving bevatten van de verrichte werkzaamheden. Op verzoek van Klager verstrekt Verweerder op 24 september 2004 een zeer globaal overzicht van de tijdsbesteding van hemzelf en zijn assistente. Verweerder heeft zijn stelling dat hij wel degelijk specificaties heeft verstrekt met een duidelijke omschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden niet met nadere documenten onderbouwd. De Raad van Tucht acht het globale overzicht van gewerkte uren volstrekt ontoereikend als nadere specificatie en als verantwoording van de verrekening van het van Klager ontvangen voorschot en derhalve een lid van de Orde onwaardig. Dit overzicht is op maandbasis en geeft geen heldere omschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden.

2.2. De Raad van Tucht heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en verstaan dat aan Verweerder een schriftelijke waarschuwing wordt opgelegd.

3.1. Voorzover de door Klager bijgebrachte grieven bestrijden het oordeel van de Raad van Tucht dat Verweerder niet klachtwaardig heeft gehandeld door de zogenoemde loonbelastingkwestie geen hogere prioriteit te geven, falen zij. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste opvatting van hetgeen in de Statuten en Reglementen van de NOB is bepaald dan wel van enige andere rechtsregel, en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in beroep niet op hun juistheid worden getoetst. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Voorzover de grieven zich tegen het door de door Raad van Tucht gegeven oordeel met betrekking tot het declaratiegedrag van Verweerder keren, geldt het volgende. Op grond van artikel 11, lid 1, van het Reglement Tuchtzaken kan tegen een uitspraak van de Raad van Tucht door de klager slechts beroep worden ingesteld indien zijn bezwaar bij die uitspraak geheel of gedeeltelijk ongegrond of niet-ontvankelijk is verklaard. Van een zodanige situatie is thans geen sprake nu de Raad van Tucht de klacht op het onderhavige punt gegrond heeft verklaard. Mitsdien kan Klager in zoverre niet in zijn beroep worden ontvangen.

3.2. Ten overvloede overweegt de Raad van Beroep nog het volgende. Klager verlangt, zo volgt uit zijn beroepschrift, dat de Tuchtrechter aan Verweerder de plicht oplegt alsnog een specificatie van de facturen over te leggen. De Tuchtrechter is tot het opleggen van een dergelijke plicht echter niet bevoegd; hij kan slechts beslissen dat aan een lid van de NOB één van de in artikel 16 van de Statuten van de NOB genoemde tuchtmaatregelen wordt opgelegd, te weten een schriftelijke waarschuwing, een schriftelijke berisping, schorsing als lid van de NOB voor ten hoogste zes maanden dan wel ontzetting als lid van de NOB.

3.3. Het beroep van Verweerder wordt verworpen. Het oordeel van de Raad van Tucht aangaande het declaratiegedrag van Verweerder alsmede de door de Raad van Tucht aan dat oordeel verbonden gevolgtrekking, inhoudende dat aan Verweerder een schriftelijke waarschuwing moet worden opgelegd, geven geen blijk van een onjuiste opvatting van hetgeen in de Statuten en Reglementen van de NOB is bepaald dan wel van enige andere rechtsregel, en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in beroep niet met vrucht worden bestreden. Zij zijn, gelet op hetgeen partijen in feitelijke instantie over en weer hebben aangevoerd, ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

De Raad van Beroep verklaart het beroep voor zover het betrekking heeft op het door de door Raad van Tucht gegeven oordeel aangaande het declaratiegedrag van Verweerder niet-ontvankelijk, verwerpt het overige beroep van Klager en verwerpt het beroep van Verweerder.

Gerelateerd