Uitspraak Raad van Beroep 6 januari 2023 (B 114)

Uitspraak Raad van Beroep 6 januari 2023 (B 114) tegen de uitspraak van de Raad van Tucht 24 maart 2022 (T 400)

Voorzitter: mr. C.M. Ettema
Leden: mr. drs. P.C. van der Vegt en mr. C.D.E.J. Nijman
Griffier: mr. R. Marchal

gewezen op het incidentele beroep van A, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en werkzaam bij B, kantoorhoudende te C, hierna te noemen Verweerder,

tegen de uitspraak van de Raad van Tucht van 24 maart 2022, nummer 21/400,

op de klacht van D en E, wonende te F, tegen Verweerder.

De klacht bij de Raad van Tucht
1.1. Klagers hebben op 3 juni 2021 een klacht ingediend bij de Raad van Tucht tegen Verweerder. Op 4 augustus 2021 hebben zij de klacht aangevuld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Klagers hebben gerepliceerd en Verweerder heeft gedupliceerd. De Raad van Tucht heeft de zaak behandeld ter zitting van 28 januari 2022 en heeft bij uitspraak van 24 maart 2022 één klachtonderdeel gegrond verklaard, Verweerder een schriftelijke waarschuwing opgelegd en de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard. De uitspraak is op 25 maart 2022 aan partijen verzonden. De uitspraak van de Raad van Tucht geldt als hier herhaald en ingelast en is aan deze uitspraak gehecht.

Het beroep van Klagers
1.2. Bij beroepschrift met dagtekening 20 mei 2022, diezelfde dag ingekomen bij de Raad van Beroep, zijn Klagers in beroep gekomen tegen de uitspraak van de Raad van Tucht. Verweerder heeft op 4 juli 2022 een verweerschrift ingediend, tevens houdende incidenteel beroep. Klagers hebben hun beroep op 28 november 2022 ingetrokken. Verweerder heeft op 29 november 2022 gereageerd op deze intrekking. Klagers hebben de Raad van Beroep op 1 december 2022 een nader bericht gestuurd.

Zitting
1.3. De Raad van Beroep heeft de zaak behandeld ter zitting van 2 december 2022. Daar zijn verschenen Verweerder, tot bijstand vergezeld door G.

Voor de feiten verwijst de Raad van Beroep naar de in onderdeel 2 van de uitspraak van de Raad van Tucht vastgestelde feiten. Aangezien die door de Raad van Tucht vastgestelde feiten in beroep niet zijn betwist, zal de Raad van Beroep van deze feiten uitgaan.

3.1. Klagers verwijten Verweerder, voor zover in incidenteel beroep relevant, in strijd te hebben gehandeld met artikel 12 van het Reglement Beroepsuitoefening NOB (financiële consequenties).

3.2. De Raad van Tucht heeft geconstateerd dat Klagers onweersproken hebben gesteld dat zij in het gesprek van 7 mei 2018 hebben gevraagd om inzicht in de al gemaakte en nog te maken kosten. Naar het oordeel van de Raad van Tucht heeft Verweerder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door geen gevolg te geven aan dit verzoek.

3.3. De Raad van Tucht heeft daarom in zoverre de klacht gegrond verklaard en Verweerder een schriftelijke waarschuwing opgelegd.

4.1. Klagers hebben tegen de uitspraak van de Raad van Tucht beroep ingesteld. Verweerder heeft incidenteel beroep ingesteld. Klagers hebben hun beroep ingetrokken.

4.2. Verweerder voert in zijn beroepschrift samengevat het volgende aan.
–    De Accountantskamer heeft op 1 juli 2022 uitspraak gedaan over vrijwel identieke klachten die Klagers hebben ingediend tegen G. De Accountantskamer heeft de klachten in al hun onderdelen ongegrond verklaard.
–    Verweerder weerspreekt weldegelijk dat Klagers hebben gevraagd om inzicht in de gemaakte en nog te maken kosten, en doet dat in beroep (nogmaals) uitdrukkelijk. Klagers hebben er niet in het gesprek van 7 mei 2018 en ook niet op enig ander moment om gevraagd. De klacht is daarom ten onrechte gegrond verklaard en aan Verweerder is ten onrechte een schriftelijke waarschuwing opgelegd.

4.3. Klagers hebben geen verweerschrift ingediend op het incidentele beroep.

Ontvankelijkheid incidenteel beroep
5.1. Het Reglement Tuchtzaken bepaalt in artikel 22, lid 4, dat indien beroep is ingesteld, de andere partij binnen zes weken na ontvangst van de gronden van het hoger beroep incidenteel beroep kan instellen.

5.2. Verweerder heeft binnen voornoemde termijn incidenteel beroep ingesteld.

5.3. De Raad van Beroep is van oordeel dat intrekking van het beroep na aanvang van de termijn voor het instellen van incidenteel beroep geen gevolgen heeft voor de ontvankelijkheid van het incidentele beroep.

Inhoudelijke beoordeling
5.4. Verweerder heeft in beroep gemotiveerd weersproken dat Klagers hebben gevraagd om inzicht in de gemaakte en nog te maken kosten. Klagers hebben niet op deze weerspreking gereageerd. Klagers, op wie de bewijslast rust, hebben hun stelling niet nader onderbouwd. Naar het oordeel van de Raad van Beroep hebben Klagers niet aannemelijk gemaakt dat zij in het gesprek van 7 mei 2018 hebben gevraagd om inzicht in de gemaakte en nog te maken kosten.

5.5. Met het voorgaande vervalt de grond voor de door de Raad van Tucht opgelegde schriftelijke waarschuwing. De Raad van Beroep is daarom van oordeel dat de Raad van Tucht de klacht ten onrechte gegrond heeft verklaard.

Slotsom
5.7. Het incidentele beroep van Verweerder is gegrond.

De Raad van Beroep ziet geen aanleiding om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten van de wederpartij.

De Raad van Beroep verklaart het incidentele beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de Raad van Tucht en verklaart de klacht ongegrond in al zijn onderdelen.

Aldus gewezen door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. drs. P.C. van der Vegt en mr. C.D.E.J. Nijman, leden van de Raad van Beroep, in tegenwoordigheid van mr. R. Marchal als griffier, en door de voorzitter en de griffier ondertekend op 6 januari 2023.

Gerelateerd