Uitspraak Raad van Beroep van 17 februari 2000

Uitspraak Raad van Beroep van 17 februari 2000

Voorzitter: Franken
Leden: Van Delden, Savelbergh
Griffier: Lubbers

1.1. X, NOB-lid, was belastingadviseur van Y. X heeft Klaagster (de echtgenote van Y) bijgestaan bij de financiële afwikkeling van de nalatenschap van Y. Daarnaast verrichtte hij – voordat de cliëntrelatie werd beëindigd – (advies)werkzaamheden voor Klaagster. Klaagster stelt zich op het standpunt dat X de door hem uitgebrachte declaraties onvoldoende heeft gespecifieerd. Bovendien stelt Klaagster dat X haar vertrouwen heeft geschonden door de cliëntrelatie te verbreken en geen volledige openheid van zaken te geven over de declaraties.

2.1. De Raad van Tucht heeft de klachten ongegrond verklaard.

3.1. Bij de beoordeling van de grieven dient voorop te worden gesteld, dat de vaststelling en de waardering van feiten is voorbehouden aan de Raad van Tucht als feitenrechter. De Raad van Beroep vernietigt uitspraken van de Raad van Tucht slechts wegens schending van het recht, waaronder mede begrepen het bepaalde in de Statuten of de Reglementen van de vereniging. Bijgevolg treedt de Raad van Beroep niet in de beoordeling van de feiten zoals die door de Raad van Tucht zijn vastgesteld en gewaardeerd, tenzij hetgeen de Raad van Tucht terzake heeft overwogen onbegrijpelijk is.

3.2. De grieven 1 en 2 hebben betrekking op door de Raad van Tucht vastgestelde feiten. Nu de vaststelling van deze feiten – zoals hiervóór is uiteengezet – is voorbehouden aan de
Raad van Tucht en de overwegingen van de Raad van Tucht in het licht van de gedingstukken niet onbegrijpelijk zijn, kunnen die grieven niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.

3.3. Grief 3 houdt in dat de Raad van Tucht de klacht, die door Klaagster naar voren is gebracht in de procedure bij de Raad van Tucht, ten onrechte te beperkt heeft opgevat, aangezien Klaagster zich tevens op het standpunt stelde – kort gezegd – dat de door X gedeclareerde bedragen te hoog waren ten opzichte van de verrichte werkzaamheden. In de omschrijving van de klacht door de Raad van Tucht ligt besloten de vaststelling dat Klaagster haar aanvankelijke klacht met betrekking tot de hoogte van de declaraties ter zitting heeft laten vallen. Deze – aan de Raad van Tucht voorbehouden – vaststelling is, anders dan grief 3 betoogt, niet onbegrijpelijk. Grief 3 faalt derhalve.

3.4. De grieven 4, 7, 9 en 10 hebben betrekking op het oordeel van de Raad van Tucht dat X in de periode dat Klaagster cliënt van hem was, Klaagster steeds voldoende inzicht heeft verschaft in de aard, omvang en het belang van de verrichte werkzaamheden en aldus de door hem uitgebrachte declaraties voldoende heeft gespecificeerd en dat hij – zowel mondeling als schriftelijk – voldoende snel en adequaat op verzoeken tot specificatie van Klaagster heeft gereageerd. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige als berustend op waarderingen van feitelijke aard door de Raad van Beroep niet op zijn juistheid worden onderzocht. Het oordeel is evenmin onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Anders dan grief 10 betoogt, was de Raad van Tucht niet gehouden zich uit te laten over de noodzaak van de functie van X als mede-beredderaar van de boedel en de daarmee gepaard gaande werkzaamheden en kosten. Genoemde grieven falen mitsdien.

3.5. Grief 5 betoogt dat de Raad van Tucht ten onrechte een door Klaagster ter zitting gedaan aanbod tot het leveren van bewijs dat bepaalde werkzaamheden dubbel zijn gedeclareerd, heeft verworpen. Nu uit de uitspraak van de Raad van Tucht niet blijkt dat een zodanig bewijsaanbod is gedaan, mist deze grief feitelijke grondslag.

De Raad van Beroep verwerpt het beroep.

Gerelateerd